ECLI:NL:GHSHE:2021:676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
20-000926-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met vrijspraak voor een van de tenlastegelegde feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor twee mishandelingen, waarbij de politierechter een gevangenisstraf van 60 dagen had opgelegd, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor beide mishandelingen, en in het geval van een bewezenverklaring, een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij op 8 januari 2017 [benadeelde 1] heeft mishandeld, en heeft hem in dat opzicht vrijgesproken. Echter, het hof achtte het wel bewezen dat de verdachte op 1 november 2016 in Kerkrade [benadeelde 2] heeft mishandeld. Het hof heeft de straf gematigd tot 60 dagen gevangenisstraf, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat heeft geleid tot een lagere straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000926-18
Uitspraak : 3 maart 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 maart 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-700515-16 en 03-866095-17, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte bij vonnis waarvan beroep ter zake van twee mishandelingen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel heeft de politierechter voorwaarden verbonden. Tot slot is bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 400,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2017 en tevens is de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft ten aanzien van beide mishandelingen primair vrijspraak bepleit. Subsidiair, indien het hof komt tot een bewezenverklaring, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de verdediging bepleit dat het hof de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
(in de zaak met parketnummer 03-700515-16)
hij op of omstreeks 1 november 2016 in de gemeente Kerkrade [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] meermalen, althans eenmaal (in het gezicht) te slaan;
en (in de zaak met parketnummer 03-866095-17)
hij op of omstreeks 08 januari 2017 in de gemeente Heerlen [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] te slaan en/of te schoppen en/of bij de keel te pakken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte op 8 januari 2017 [benadeelde 1] heeft mishandeld zodat de verdachte van het in de zaak met parketnummer 03-866095-17 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. De aangifte van [benadeelde 1] , waarin ze heeft verklaard dat de verdachte haar tegen het hele lichaam heeft geslagen en getrapt en haar bij de keel heeft gepakt, wordt onvoldoende ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Het dossier bevat weliswaar een letselbeschrijving van de [huisarts] maar dat bewijst niet dat het letsel is ontstaan door het toedoen van de verdachte. Daarnaast wordt het letsel pas vijf dagen na de vermeende mishandeling waargenomen. De enkele letselbeschrijving is onvoldoende aanvullend bewijs om naast de aangifte tot een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 03-866095-17 tenlastegelegde te kunnen komen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700515-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 november 2016 in de gemeente Kerkrade [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] meermalen in het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-700515-16 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht niet overschrijdt. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om een kortere duur van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf op te leggen dan de advocaat-generaal heeft gevorderd. Vervolgens heeft de raadsvrouw verzocht om de oplegging van de bijzondere voorwaarde van een kortdurende klinische behandeling en heeft ze aangegeven dat de verdediging zich ten aanzien van andere bijzondere voorwaarden zal refereren aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het hof rekening dient te houden met de schending van de redelijke termijn.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [benadeelde 2] heeft aangetast door haar meermalen in haar gezicht te slaan. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Voorts heeft het hof acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 november 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof heeft de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte in aanmerking genomen, voor zover die ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht. Hierbij is het hof gebleken dat de verdachte op een wachtlijst voor een klinische opname bij Radix staat, begeleid wordt door de reclassering, een Wajong-uitkering ontvangt en onder bewind staat.
Schending redelijke termijn
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Voorop gesteld wordt dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkómen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Bedoelde termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaruit verdachte heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen verdachte een strafvervolging in te stellen.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 2 november 2016, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Het vonnis in eerste aanleg is gewezen op 5 maart 2018. Aldus is er sprake van een tijdsverloop van één jaar en vier maanden, zodat de eerste rechter binnen twee jaren na aanvang van de hiervoor genoemde termijn tot aan de afronding van de behandeling in eerste aanleg, tot een einduitspraak is gekomen.
Tussen de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 15 maart 2018, en de datum waarop het hof de uitspraak doet, 3 maart 2021, is een periode van drie jaren verstreken. Hieruit volgt dat het hof niet binnen twee jaar nadat het hoger beroep is ingesteld tot een einduitspraak is gekomen. Een deel van de overschrijding komt voor rekening van de verdachte nu een eerdere behandeling die was gepland voor de zitting van 21 oktober 2020 op verzoek van de raadsvrouw is aangehouden.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Vervolgens doet zich de vraag voor of aan de geconstateerde schending enigerlei sanctie moet worden verbonden. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en zal de straf matigen.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt voor de hierna te melden duur.
Het hof is van oordeel dat ter zake een dergelijke mishandeling zoals in casu een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden is. Nu de redelijke termijn is geschonden zal het hof volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 400,- ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 januari 2017.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Nu aan verdachte ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-866095-17 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-700515-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-700515-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
43 (drieënveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. D.A.E.M. Hulskes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.N. Schlüter, griffier,
en op 3 maart 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.