ECLI:NL:GHSHE:2021:673

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.286.220_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking inzake salaris vereffenaar en afwijzing verzoek tot vaststelling loon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het salaris van de vereffenaar was vastgesteld op € 1.527,63. Verzoekster, de dochter en enige erfgename van de erflater, heeft de beschikking aangevochten omdat zij van mening is dat de vereffenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem verrichte werkzaamheden en dat de facturen niet gespecificeerd zijn. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 februari 2021 is de vereffenaar niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft vastgesteld dat de vereffenaar geen verweerschrift heeft ingediend en geen enkele reactie heeft gegeven op de grieven van verzoekster. Hierdoor heeft het hof de verweren van verzoekster als juist aangenomen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het het salaris van de vereffenaar betreft en het verzoek tot vaststelling van het loon van de vereffenaar afgewezen. Tevens is de vereffenaar veroordeeld in de proceskosten van zowel de eerste aanleg als het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 maart 2021
Zaaknummer: 200.286.220/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8826239 OV VERZ 20-7924
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
verzoekster,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. T. Teke te Amsterdam,
bezoekend advocaat: Volker Gensch te Gronau (Duitsland),
tegen
mr. [de vereffenaar] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vereffenaar.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg , van 28 oktober 2020, waarbij - kort weergegeven - het salaris van de vereffenaar is vastgesteld op een bedrag van € 1.527,63, inclusief btw waarbij het meer of anders verzochte is afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 november 2020, heeft [verzoekster] - kort weergegeven - verzocht voormelde beschikking te vernietigen met veroordeling van de vereffenaar in de kosten van beide instanties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 februari 2021. Bij die gelegenheid is [verzoekster] , bijgestaan door mr. V. Gensch (advocaat te Gronau (Duitsland) en ten behoeve van deze zaak geïntroduceerd door mr. Teke) gehoord.
De vereffenaar is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 3 mei 2019 is mr. [de vereffenaar] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [de erflater] , overleden te [plaats] op [datum] 2019 en hierna te noemen: de erflater. Vereffenaar heeft de rechtbank op 20 oktober 2020 [de rechtbank vermeldt in haar beschikking abusievelijk: ‘2019’] bij verzoekschrift verzocht zijn loon vast te stellen nu erfgename [verzoekster] te kennen had gegeven de vereffening verder zelf op zich te willen nemen. De vereffenaar heeft daarom eveneens een verzoek ingediend om te worden ontslagen en [verzoekster] in zijn plaats als vereffenaar te benoemen. Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het loon van de vereffenaar vervolgens vastgesteld op een bedrag van € 1.527,63, inclusief btw.
3.2.
[verzoekster] voert tegen bovengenoemde beschikking kort gezegd het volgende aan. [verzoekster] heeft van de vereffenaar een aantal nota’s ontvangen waarvan een bewijs van werkzaamheden respectievelijk verschotten ontbreekt. [verzoekster] heeft, behoudens deze nota’s, niets van de vereffenaar ontvangen en bovendien zijn deze nota’s nauwelijks gespecificeerd. Voorts betwist [verzoekster] een aantal posten zoals die zijn opgenomen op de urenspecificatie van de vereffenaar zoals overgelegd bij diens verzoekschrift van 19 oktober 2020. Daarnaast betwist [verzoekster] voor het overige dat de vereffenaar werkzaamheden heeft verricht.
3.3.
Ter zitting in hoger beroep is hieraan door en namens [verzoekster] - zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. [verzoekster] geeft aan dat zij de dochter en enige erfgename is van de erflater. Het feit dat haar achternaam anders gespeld wordt dan die van haar vader komt omdat haar vader, die van Poolse origine is, na zijn emigratie naar Duitsland zowel zijn voor- als achternaam op de Duitse wijze is gaan spellen. [verzoekster] stelt voorts dat zij wel facturen van de vereffenaar ontvangen heeft, waarvan zij er al diverse heeft betaald, maar geen schriftelijke bewijzen dat de werkzaamheden die op de specificaties van deze facturen staan ook daadwerkelijk allemaal verricht zijn. Zij heeft hier via mr. Gensch wel meerdere malen om verzocht, maar daarop nooit echt een reactie van de vereffenaar ontvangen. [verzoekster] betwist derhalve dat deze werkzaamheden ook allemaal hebben plaatsgevonden, waarbij zij bovendien stelt dat een aantal van deze geclaimde werkzaamheden ook in het geheel niet nodig waren. Het betreft immers een relatief overzichtelijke nalatenschap, hoofdzakelijk bestaande uit een woning in Polen die inmiddels is verkocht en een bankrekening in Nederland waaruit mogelijk nog een vordering op de boedel kan voortkomen. Daarnaast merkt [verzoekster] op dat zij ook de wijze van factureren door de vereffenaar niet kan volgen. Zo is er een brief van de vereffenaar van 4 augustus 2020 waarin hij stelt dat er nog een bedrag van € 761,15 moet worden voldaan. Hoe dit bedrag tot stand is gekomen en waar dit bedrag op ziet is [verzoekster] volstrekt onduidelijk. Ook zou de vereffenaar rekening en verantwoording af moeten leggen aan [verzoekster] omdat zij de nieuwe vereffenaar is. Dat is ook niet gebeurd. Sterker nog, pas nadat mr. Gensch de vereffenaar had gedreigd de kwestie onder de aandacht van de deken te brengen diende de vereffenaar een verzoek in om als vereffenaar ontslagen te worden. Aan eerdere verzoeken daartoe werd eenvoudigweg geen gehoor gegeven.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Bij verzoekschrift d.d. 19 oktober 2020 heeft de vereffenaar de rechtbank verzocht om hem op nadrukkelijk verzoek van [verzoekster] te ontslaan als vereffenaar in de nalatenschap van de vader van [verzoekster] en daarbij [verzoekster] als opvolgend vereffenaar te benoemen. Ook verzocht hij daarbij zijn loon op € 1.981,37 vast te stellen.
3.5.2.
Bij beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank hierop het salaris van de vereffenaar vastgesteld op een bedrag van € 1.527,63 inclusief btw en voorts het meer of anders verzochte afgewezen. [verzoekster] is van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft daarbij verzocht voormelde beschikking te vernietigen met veroordeling van de vereffenaar in de kosten van beide instanties.
3.5.3.
Het hof stelt allereerst vast dat de vereffenaar in hoger beroep geen verweerschrift heeft ingediend en ook niet ter zitting in hoger beroep is verschenen. Gevolg hiervan is dat thans uitsluitend het bij vonnis waarvan beroep toegewezen bedrag aan salaris vereffenaar van € 1.527,63 ter beoordeling aan het hof is voorgelegd.
3.5.4.
[verzoekster] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep aangevoerd, ondanks herhaalde verzoeken, niet te beschikken over informatie inzake de door de vereffenaar gestelde werkzaamheden alsmede dat de op grond daarvan door de vereffenaar aan [verzoekster] verzonden facturen niet, althans onvoldoende, gespecificeerd zijn. In haar grieven voert [verzoekster] voorts aan dat ook de bewijsstukken voor de door de vereffenaar gestelde werkzaamheden en betaalde verschotten ontbreken. Tevens betwist [verzoekster] dat deze werkzaamheden (allemaal) zijn verricht en vraagt zij zich in een aantal gevallen af of wettelijk gezien de door de vereffenaar gestelde werkzaamheden in het geheel wel verricht hadden dienen te worden.
3.5.5.
Het hof overweegt dat het op grond van de summiere processtukken en de door [verzoekster] aangevoerde verweren en grieven bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep meerdere vragen aan de vereffenaar had willen stellen, waaronder, maar niet uitsluitend, de navolgende:
De vereffenaar verzoekt in het inleidend verzoekschrift € 1.981,37 aan loon voor in de periode van 18 februari 2019 tot en met 6 oktober 2020 verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd heeft [verzoekster] reeds meerdere facturen ontvangen en (deels) betaald, waarbij de specificaties van de werkzaamheden - voor zover aanwezig in het procesdossier - tevens data binnen de periode van 18 februari 2019 tot en met 6 oktober 2020 betreffen.
 Hoe is de vereffenaar bij de facturering te werk gegaan?
 Waarom is er geen volledige chronologische volgorde gehanteerd?
 Betreft de bij inleidend verzoekschrift in het geding gebrachte specificatie een restfactuur en zo ja, waarom?
 Welke werkzaamheden, waarvan de vereffenaar thans betaling vordert, heeft de vereffenaar uitgevoerd?
 In de specificatie worden diverse brieven vermeld. Aan wie of door wie zijn die geschreven?
 Waarop hadden de studie dossier/opstellen memo betrekking?
 Waarop had de adviesaanvraag Europese Commissie betrekking?
3.5.6.
Het hof heeft op deze vragen geen antwoord van de vereffenaar kunnen verkrijgen nu de vereffenaar geen verweerschrift heeft ingediend, geen enkele overige reactie aan het hof heeft gezonden, hij niet is verschenen op de mondelinge behandeling in hoger beroep en hij het hof ook voorafgaand geen bericht van verhindering heeft gezonden.
Het hof overweegt dat van een procespartij, en al helemaal van een advocaat, een verdergaande procesmedewerking verwacht had mogen worden. Het hof verbindt hier de gevolgtrekking aan dat de verweren van [verzoekster] , temeer nu deze niet inhoudelijk zijn bestreden, juist zijn. Dat dient ertoe te leiden dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij het genoemde bedrag aan salaris aan de vereffenaar is toegewezen.
Opnieuw rechtdoende zal het hof, bij gebrek van een voldoende onderbouwing, het verzochte salaris volledig afwijzen.
Het hof zal de vereffenaar voorts conform het verzoek van [verzoekster] veroordelen in de kosten van zowel de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep, als te begroten volgens het gebruikelijke liquidatietarief.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het bedrag van € 1.527,63 aan salaris aan de vereffenaar is toegewezen en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek tot vaststelling van het loon van de vereffenaar af;
veroordeelt de vereffenaar in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 180,00 aan salaris gemachtigde, alsmede in hoger beroep, aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 332,00 aan griffierecht en € 1.574,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, J.W. van Rijkom en C.M. Molhuysen en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.