ECLI:NL:GHSHE:2021:662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.277.485_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na relatiebreuk

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, geboren in 2008 en 2011, na de beëindiging van de relatie tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 22 januari 2020, waarin werd bepaald dat de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen zou uitoefenen. De moeder voerde aan dat er geen sprake was van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en dat de communicatie tussen hen verbeterd kon worden. De vader daarentegen stelde dat de situatie van de kinderen bij de moeder onhoudbaar was en dat de wijziging van het gezag noodzakelijk was voor de rust en stabiliteit van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 januari 2021 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad adviseerde om de beslissing van de rechtbank in stand te laten, omdat het eenhoofdig gezag meer rust voor de kinderen zou bieden. Het hof overwoog dat de ouders er niet in geslaagd waren om de kinderen buiten hun onderlinge strijd te houden, wat leidde tot (loyaliteits)problemen voor de kinderen. Het hof concludeerde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was dat het gezag alleen aan de vader toekwam. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 maart 2021
Zaaknummer: 200.277.485/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/262093 / FA RK 19-1058
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. C.C.J. van Pol.
Deze zaak gaat over:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 juli 2019, zoals verbeterd bij beschikking van 3 september 2019, en van 22 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 april 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking van 22 januari 2020 te vernietigen, naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de beslissing met betrekking tot het gezag, en verzocht de vader in zijn inleidend verzoek het gezamenlijk gezag over de kinderen te wijzigen en hem alleen met het gezag te belasten niet-ontvankelijk te verklaren, althans dat verzoek van de vader alsnog af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 11 juni 2020, heeft de vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het verzoek van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engwegen;
-de vader, bijgestaan door mr. Van Pol;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
2.4.
De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI), die als informant door het hof is opgeroepen, heeft het hof bericht dat zij niet tijdens de mondelinge behandeling zal verschijnen.
2.5.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 16 december 2020. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 11 juli 2019 en 14 januari 2020;
- het V-formulier met productie van de advocaat van de vader van 23 december 2020;
- de brief met bijlagen van de GI van 7 januari 2021.

3.3. De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. Tot aan de bestreden beschikking waren de vader en de moeder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.2.
Partijen zijn na de beëindiging van de relatie met betrekking tot de kinderen een ouderschapsplan overeengekomen, ondertekend in mei 2016. In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover hier van belang, overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben en dat de kinderen bij de vader verblijven, kort gezegd, een weekend per veertien dagen en gedurende de helft van de vakantie- en feestdagen.
3.3.
De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 januari 2017. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd bij beschikking van 6 januari 2021 tot 17 januari 2022.
3.4.
Bij beschikking van 13 september 2018 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader (met gezag) voor de duur van twee weken en is de beslissing voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 26 september 2018 is de machtiging tot uithuisplaatsing verleend van de kinderen bij de vader tot uiterlijk 13 december 2018.
3.5.
Bij beschikking van 29 november 2018 heeft de rechtbank – nadat de raad op verzoek van de rechtbank heeft gerapporteerd en geadviseerd met betrekking tot het hoofverblijf en de zorgregeling – bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn. Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling bepaald, in die zin dat de kinderen een weekend per veertien dagen van donderdag na school tot maandagochtend voor school bij de moeder zullen verblijven, mits en zodra dit veilig en verantwoord is, en waarbij de GI de regie heeft over de opbouw hiervan.
3.6.
Bij beschikking van 24 juli 2019 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beslissingen ter zake het verzoek van de vader tot wijziging van het gezag en het verzoek van de moeder tot vaststelling van een informatieregeling aangehouden voor de duur van vier maanden.
3.7.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 22 januari 2020 heeft de rechtbank:
- bepaald dat aan de vader voortaan alleen het gezag over de kinderen zal toekomen;
- bepaald dat de vader de moeder iedere maand dient te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen waaronder: (het verloop op) de school van de kinderen, de vrijetijdsbesteding van de kinderen, de gezondheid van de kinderen, de hulpverlening van de kinderen, vriendinnen en vrienden van de kinderen; af en toe onder overlegging van een recente foto van de kinderen.
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.8.
De moeder kan zich met de beslissing ter zake het gezag niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder stelt in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende.
Aan het wettelijk criterium voor beëindiging van het gezag is niet voldaan. De moeder betwist dat er sprake was van een ‘klem-of-verloren-raken-situatie’. Beslissingen over de kinderen konden ten tijde van het gezamenlijk gezag steeds genomen worden. De kinderen ondervonden geen last van het feit dat partijen gezamenlijk belast waren met het ouderlijk gezag, maar zij ondervonden last van het feit dat er sprake was van een slechte communicatie tussen partijen. De moeder was bereid deze communicatie te herstellen en het overleg tussen partijen weer mogelijk te maken. Er was in ieder geval nog geen sprake van een situatie waarbij niet te verwachten viel dat de communicatie tussen partijen niet binnen afzienbare tijd zou verbeteren. Het traject bij Yvoor, gericht op parallel ouderschap, en de invloed van de begeleiding van mevrouw Didderen op een en ander had de rechtbank alvorens een definitieve beslissing over het gezag te nemen moeten afwachten. De bestreden beschikking is te voorbarig genomen. De hulpverlening van mevrouw Didderen loopt nog steeds goed. Het is wel zeer lastig geweest om de begeleiding van de omgang, na de beëindiging van de begeleiding door Kracht in Zorg, te regelen. Daarin zijn inmiddels stappen gezet. De moeder dient nog een kans te worden gegeven.
Beëindiging van het gezamenlijk gezag acht de moeder juist niet in het belang van de kinderen, omdat de moeder dan niet meer betrokken kan worden bij belangrijke beslissingen over de kinderen. Voorts heeft de gezinsvoogd te kennen gegeven dat de vrees bestaat dat de moeder zich bij beëindiging van het gezamenlijk gezag terugtrekt, wat niet in het belang van de kinderen moet worden geacht.
De moeder heeft getracht met de vader op normale wijze te communiceren. Zij heeft meerdere malen aan de vader op zeer neutrale wijze emailberichten verstuurd. De vader reageert daarop echter niet of nauwelijks. De emailberichten die de vader stuurt in het kader van zijn informatieverplichting zijn zeer kort. De moeder betreurt dit en het versterkt haar vermoeden dat de vader haar niet wil informeren en hij ook niet wil werken aan een verbetering van de communicatie. Aan het gedrag van de vader, met name dat hij kennelijk niet met de moeder wil communiceren, heeft de rechtbank ten onrechte geen conclusies verbonden.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank is op juiste gronden gekomen tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en tot toewijzing van zijn verzoek tot eenhoofdig gezag. De moeder gaat er aan voorbij dat er voor de kinderen sinds het verbreken van de relatie tussen partijen sprake is van een uitermate slechte situatie. De kinderen zijn onder toezicht gesteld vanwege een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling, veroorzaakt door de heftige ex-partnerstijd. Aan de beslissing tot wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen is een machtiging tot uithuisplaatsing vooraf gegaan, omdat de situatie van de kinderen bij de moeder onhoudbaar was geworden. Sinds de kinderen bij de vader verblijven is hun situatie verbeterd.
De communicatie tussen partijen is echter niet verbeterd. De kinderen hebben jarenlang hinder ondervonden van het gezamenlijk gezag. De vader noemt als voorbeelden dat de toestemming van de moeder ontbrak voor de speltherapie van [minderjarige 2] en daarom aan de moeder een schriftelijke aanwijzing is gegeven, dat de moeder niet meewerkte aan de schoolwijziging van [minderjarige 2] en dat zij geen toestemming aan de vader gaf om met de kinderen op vakantie te kunnen gaan. Er is de afgelopen jaren enorm veel hulpverlening ingezet en desalniettemin is er geen enkele vorm van communicatie tussen partijen mogelijk, laat staan dat het mogelijk zou zijn om met elkaar te overleggen. Om te voorkomen dat de kinderen verder klem komen te zitten heeft de vader het verzoek tot eenhoofdig gezag ingediend. Nu de vader alleen het gezag uitoefent, is er meer rust voor de kinderen. Door de wijziging van het gezag is een einde gekomen aan de strijd en onzekerheid omtrent de te nemen gezagsbeslissingen.
De vader informeert de moeder wel volgens de informatieplicht, zoals in de bestreden beschikking is bepaald. Hij heeft bij het opstellen van de berichten aan de moeder steeds hulp gehad van zijn hulpverlener van PSW, totdat deze hulpverlening is gestopt.
3.11.
De GI, als informant, heeft in haar brief van 7 januari 2021 aan het hof – samengevat – het volgende naar voren gebracht.
Het eenhoofdig gezag heeft veel rust gebracht voor de kinderen en dient gehandhaafd te blijven. De thuissituatie voor de kinderen bij vader is toereikend. Er wordt in de behoeften van de kinderen voorzien. Zowel de betrokken hulpverlening als de school zijn daarover positief. Onlangs is besloten om de ambulante begeleiding vanuit PSW in de thuissituatie van de vader en de kinderen af te sluiten. De communicatie met de moeder blijft moeizaam. De ingezette hulpverleningstrajecten van Yvoor en Kracht in Zorg zijn inmiddels, op initiatief van deze instanties, beëindigd. In juli 2020 heeft Kracht in Zorg besloten om de hulpverlening te stoppen, omdat het haar niet is gelukt om een werkbare relatie met de moeder op te bouwen in de periode dat de begeleide omgang plaatsvond én omdat het ook niet lukt om tot werkbare afspraken te komen betreffende invulling van de begeleide omgang. In augustus 2020 is de hulpverlening vanuit Yvoor gestopt, omdat resultaten uitbleven. Er is onlangs een (vrijwillige) BOR gestart waarvan nu de intake gesprekken gepland worden. Deze BOR zal vorm gegeven worden door de Mutsaersstichting.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om de beslissing, dat de vader voortaan alleen het gezag zal toekomen over de kinderen, in stand te laten. De beslissing over het gezag biedt duidelijkheid en draagt er aan bij dat de hulpverleningstrajecten die voor de kinderen ingezet moeten worden makkelijker aangevraagd kunnen worden.
De raad heeft de moeder geadviseerd te investeren in haar band met de kinderen en mee te werken aan de begeleide omgang en de speltherapie, die ook ziet op de band tussen de moeder en [minderjarige 2] . De omgangsbegeleiding en de hulpverlening die geboden wordt in het kader van de speltherapie acht de raad nodig om tot contactherstel tussen de moeder en de kinderen te komen.
3.13.
Het hof overweegt het volgende.
3.13.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.13.2.
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter zitting stelt het hof het volgende vast.
Het is de ouders niet gelukt om de kinderen buiten hun onderlinge strijd en communicatieproblemen te houden. De kinderen zijn hierdoor gedurende meerdere jaren belast en zij hebben veel (loyaliteits)problemen ondervonden. Zij hebben, evenals de vader, last gehad van de wijze waarop de moeder het gezamenlijk gezag invulde. De moeder heeft afgelopen jaren verschillende gezagsbeslissingen bemoeilijkt, waaronder de aanvraag van speltherapie voor [minderjarige 2] , de schoolwijziging van [minderjarige 2] en de invulling van de vakantie. Daarnaast geldt dat begeleiding van het contact van de moeder met de kinderen (vooralsnog) noodzakelijk wordt geacht. Sinds 7 maart 2020 heeft die begeleide omgang niet meer plaatsgevonden. Het is de bedoeling dat de begeleide omgang weer wordt opgestart met hulp van de Mutsaersstichting.
Er is verschillende hulpverlening voor de ouders ingezet, waaronder trajecten bij Rubicon en Yvoor. Het traject bij Yvoor is in augustus 2020 op initiatief van Yvoor beëindigd. Yvoor schrijft in haar afsluitverslag dat de moeder direct en indirect de hoop uitspreekt dat de begeleider van Yvoor iets kan betekenen in het omgangsproces met de kinderen en dat de moeder behoefte heeft aan een luisterend oor en erkenning. In dit stadium is het volgens Yvoor niet haalbaar om binnen de begeleiding van Yvoor de focus te leggen op parallel ouderschap en om via het verkrijgen van inzicht een verandering in emoties, gedachten en gedrag tot stand te brengen. Het hof leidt hieruit af dat de reflectie en gedragsverandering bij de moeder die (ook) nodig zijn voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag, ontbreken. Met de inzet van de hulpverlening is het niet gelukt om het gezamenlijk gezag te laten werken.
Volgens de vader en de GI heeft de wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag inmiddels meer rust en duidelijkheid voor de kinderen gebracht. In het contact tussen de vader en de moeder is geen verbetering opgetreden sinds de bestreden beschikking.
3.13.3.
Op grond van dit alles is het naar het oordeel van het hof noodzakelijk in het belang van de kinderen dat het gezag over de kinderen alleen aan de vader toekomt.
3.14.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
3.15.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en P.M.M. Mostermans en is op 4 maart 2021 door mr. C.D.M. Lamers uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.