ECLI:NL:GHSHE:2021:658

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.285.814_01 en 200.285.814_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige met betrekking tot de ouders en de gecertificeerde instelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, geboren in 2008, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin machtiging werd verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige. De vader, die op een geheim adres woont, verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en vernietiging van de beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 februari 2021, waarbij de vader werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. El Aqde, en de moeder door mr. S.L.B. Koelman-Duijf. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. De minderjarige had voorafgaand aan de behandeling zijn mening kenbaar gemaakt aan het hof.

De vader betoogde dat er geen noodzaak was voor uithuisplaatsing en dat de stellingen van de GI niet voldoende onderbouwd waren. Hij stelde dat de minderjarige goed functioneerde en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was. De GI verdedigde de eerdere beslissing, maar gaf aan dat de machtiging niet langer nodig was. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking rechtmatig was, omdat er voldoende hulpverlening was ingezet en de uithuisplaatsing heeft geleid tot contactherstel tussen de minderjarige en de moeder. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 maart 2021
Zaaknummers : 200.285.814/01 en 200.285.814/02
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/283382 / JE RK 20-2108
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende op een geheim adres,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. El Aqde,
tegen
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (België),
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 november 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 november 2020, heeft de vader verzocht:
  • de bij voormelde beschikking uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad met onmiddellijke ingang te schorsen
  • voormelde beschikking te vernietigen
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. El Aqde;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de moeder, bijgestaan door mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
[vertegenwoordiger van de GI] heeft middels een telefoonverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling.
De raad is, met bericht daartoe, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 30 december 2020. Verder is [minderjarige] voorafgaand aan de mondelinge behandeling buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud hiervan zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2020;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 8 december 2020.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 18 april 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 april 2021.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 3 november 2020 uit huis te plaatsen in een accommodatie van een zorgaanbieder 24 uurs voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 18 april 2021.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Hij voert in het beroepschrift aan dat er geen noodzaak is tot uithuisplaatsing, dat enkel gerechtvaardigd is in zeer uitzonderlijke situaties. De stellingen die de noodzaak zouden aantonen, zijn niet concreet onderbouwd en berusten niet op deugdelijk onderzoek. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] . Hij functioneert goed en ontwikkelt zich blijkens diverse rapportages leeftijdsadequaat. Er zijn geen zorgen over de opvoedomgeving bij de vader. Dat contact met de moeder ontbreekt, is weliswaar zorgelijk, doch rechtvaardigt geen uithuisplaatsing. Een uithuisplaatsing schiet zijn doel voorbij. Het hele leven van [minderjarige] wordt ontwricht. Bovendien zijn nog niet alle middelen beproefd. Door de GI, die na een aantal korte huisbezoeken ongefundeerde conclusies trekt, is tot op heden geen enkele vorm van hulpverlening aangeboden voor de door haar gestelde zorgelijke thuissituatie. Dit terwijl de vader daar wel om heeft verzocht. Ook met betrekking tot het contactherstel tussen [minderjarige] en de moeder is nog niet alles ingezet. Er is geen sprake van een weigering van de vader toe te werken naar contactherstel en evenmin om met de moeder te overleggen. Er is sprake van strijd met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), reeds omdat de vader onvoldoende in het besluitvormingsproces van de GI is betrokken en omdat een uithuisplaatsing een inbreuk vormt op het recht van kinderen op family life. Uithuisplaatsing van [minderjarige] is niet in zijn belang. Het schiet zijn doel voorbij; het middel is erger dan de kwaal.
3.5.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht het nog altijd een juiste beslissing te vinden dat destijds een machtiging uithuisplaatsing is verzocht en verleend. Nu is deze evenwel niet langer nodig. Er is en zal geen gebruik worden gemaakt van de verleende machtiging.
Voorafgaand aan de verleende machtiging is er veel hulpverlening ingezet om tot contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] te komen; Buro One, BOR 2, het Actiehuis en Sonor. Dit had echter geen van alle het gewenste resultaat. De machtiging uithuisplaatsing was nodig om tot verandering te komen. De machtiging heeft geleid tot commitment bij de ouders en tot een grote beweging in het contact tussen hen. Het beeld is nu dat de ouders gezamenlijk ouders willen zijn van [minderjarige] en zij zich inzetten om het contact tussen de moeder en [minderjarige] op een goede manier op te bouwen. Besloten is om met de hulp vanuit Buro One te stoppen en hulp vanuit Plinthos in te zetten. Tot die tijd zal de gezinsvoogd eens per week een gesprek hebben met [minderjarige] .
3.6.
De vader heeft ter mondelinge behandeling gepersisteerd bij zijn standpunt dat het ten tijde van de bestreden beschikking onrechtmatig was een machtiging uithuisplaatsing te verlenen. Uit het feit dat de ouders na de verleende machtiging onder leiding van een ervaringsdeskundige met elkaar in gesprek zijn gegaan en daarna redelijk snel contactherstel heeft plaatsgevonden tussen [minderjarige] en de moeder, blijkt wel dat voorafgaand aan de verleende machtiging tot uithuisplaatsing niet alle middelen zijn ingezet. De GI was de regie kwijt.
De vader verwacht dat de enorme vooruitgang die de afgelopen maanden is geboekt, zich zal voortzetten en dat de GI zal verzoeken om verlenging van de ondertoezichtstelling om regie te kunnen blijven voeren.
3.7.
Ook de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de GI voorafgaand aan de verleende machtiging uithuisplaatsing de regie kwijt was. Feit was echter ook dat de ouders niet bewogen. De moeder acht de bestreden beschikking rechtmatig. De machtiging uithuisplaatsing was nodig om de ouders weer in beweging te krijgen. Het is goed dat beide ouders zich, met behulp van een vertrouwenspersoon, over hun eigen schaduw heen hebben kunnen zetten en zij zich nu samen inzetten in het belang van [minderjarige] .
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
Zaaknummer 200.285.814/02
3.9.
Ter mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen, ingetrokken. Dit brengt mee dat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek.
Zaaknummer 200.285.814/01
3.10.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.11.
Enkel de rechtmatigheid van de bestreden beschikking staat ter beoordeling; met andere woorden of de rechtbank toen tot de bestreden beschikking heeft kunnen komen. Het hof overweegt op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, dat dit het geval is. Het hof overweegt daarbij dat er al ruim twee jaar geen contact was tussen de moeder en [minderjarige] . Het hof is, anders dan de vader, van oordeel dat er voorafgaand aan de bestreden beschikking wel degelijk voldoende hulpverlening is ingezet om te komen tot contactherstel. Deze hulp had echter op geen enkel punt het gewenste resultaat. Tot het moment dat de machtiging uithuisplaatsing werd verleend, waren de betrokkenen niet in beweging te krijgen, reden waarom de GI heeft verzocht een machtiging te verlenen. Snel hierna waren betrokkenen wel in beweging te krijgen en heeft er een kentering ten goede plaatsgevonden. Partijen zijn het gesprek met elkaar aangegaan en inmiddels is de moeder – als ouder – weer in beeld bij zowel de vader als bij [minderjarige] . Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is hersteld. Er is wekelijks een contactmoment. Het hof is van oordeel dat dit niet was gelukt als er geen machtiging uithuisplaatsing was verleend en dat de bestreden beschikking derhalve de positieve verandering teweeg heeft gebracht. Aan de vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW was voldaan.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
in zaaknummer 200.285.814/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 november 2020;
wijst af het meer of anders verzochte;
in zaaknummer 200.285.814/02
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en H.M.A.W. Erven en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.