In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de vader van een minderjarige, geboren in 2008, tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin machtiging werd verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige. De vader, die op een geheim adres woont, verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad en vernietiging van de beschikking. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 februari 2021, waarbij de vader werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. El Aqde, en de moeder door mr. S.L.B. Koelman-Duijf. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. De minderjarige had voorafgaand aan de behandeling zijn mening kenbaar gemaakt aan het hof.
De vader betoogde dat er geen noodzaak was voor uithuisplaatsing en dat de stellingen van de GI niet voldoende onderbouwd waren. Hij stelde dat de minderjarige goed functioneerde en dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging was. De GI verdedigde de eerdere beslissing, maar gaf aan dat de machtiging niet langer nodig was. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking rechtmatig was, omdat er voldoende hulpverlening was ingezet en de uithuisplaatsing heeft geleid tot contactherstel tussen de minderjarige en de moeder. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en verklaarde de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad.