ECLI:NL:GHSHE:2021:655

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.285.505_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging ouderlijk gezag en voogdij over minderjarigen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin haar ouderlijk gezag over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], is beëindigd. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.H.A.J. Slaats, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag te herstellen. De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Jeugdbescherming Brabant, als gecertificeerde instelling, zijn verweerders in deze zaak. De kinderen staan sinds 29 maart 2019 onder toezicht van de GI en zijn sinds 20 mei 2019 uit huis geplaatst bij pleegouders. De moeder heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat haar situatie is verbeterd en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 gehouden, waarbij de moeder, de raad, de GI en de pleegouders zijn gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder recentelijk is verhuisd en dat er zorgen zijn over de stabiliteit van haar thuissituatie. De raad en de GI hebben het verzoek van de moeder afgewezen, waarbij zij benadrukken dat de kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid en stabiliteit. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, oordelend dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De belangen van de kinderen wegen zwaarder dan de wensen van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 maart 2021
Zaaknummer : 200.285.505/01
Zaaknummer 1e aanleg: C/01/357296 / FA RK 20-1515
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.H.A.J. Slaats,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
en
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de gecertificeerde instelling
  • [de pleegouders], wonende te [woonplaats] , (hierna te noemen: de pleegouders).
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 6 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 5 november 2020, en aangevuld ter mondelinge behandeling, heeft de moeder het hof verzocht, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag af te wijzen, subsidiair de voogdij voortaan op te dragen aan de pleegouders, meer subsidiair een zodanig beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen ter griffie van de zijde van de raad.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 januari 2021, heeft de GI het hof verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de beschikking waarvan beroep in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021.
Gelet op de onderlinge samenhang is de onderhavige zaak tegelijkertijd behandeld met het hoger beroep betreffende de gezagsbeëindiging van de broers van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] : [broer 1] en [broer 2] , welke zaak bij het hof is geregistreerd onder zaaknummer 200.285.511/01. De zaken zullen afzonderlijk worden afgedaan.
2.4.1.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Slaats;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] ;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de pleegouders.
2.4.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 31 juli 2020;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 20 november 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen (proces dossier eerste aanleg) van de advocaat van de moeder d.d. 21 januari 2021.
2.6.
Het hof heeft na de mondelinge behandeling van 28 januari 2021 desgevraagd van de GI de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2021 ontvangen, waarbij Stichting Jeugdbescherming Brabant als voogd over de minderjarige [minderjarige 1] is ontslagen en in haar plaats tot voogd is benoemd: De Jeugd- en Gezinsbeschermers, locatie [locatie] .

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ).
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 29 maart 2019 onder toezicht van de GI.
De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 29 maart 2021.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 20 mei 2019 uit huis geplaatst bij de pleegouders. Deze machtiging is laatstelijk verlengd tot 29 maart 2021.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder beëindigd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte haar ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft beëindigd en de GI heeft benoemd tot voogd over de kinderen.
De moeder erkent dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] veel hebben meegemaakt van de toenmalige problematische thuissituatie en de problematiek van de ouders. Zij heeft de kinderen onvoldoende veiligheid kunnen bieden. De uithuisplaatsing destijds was daarom een juiste beslissing.
De situatie van de moeder is echter veranderd na de uithuisplaatsing, zij staat nu steviger in haar schoenen. Op de mondelinge behandeling heeft zij het hof geïnformeerd over het feit dat zij niet meer met de vader samenwoont en dit ook niet meer van plan is. Na een escalatie medio 15 januari 2021 heeft zij voor zichzelf gekozen en de voormalige gezamenlijke woning verlaten. Op dit moment verblijft zij bij kennissen en is op zoek naar een eigen woning in (de buurt van) [plaats] .
De moeder wijst erop dat de aanvaardbare termijn ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet is verstreken. Bovendien is de moeder een liefdevolle moeder die voldoende vaardigheden en capaciteiten heeft om de verdere verzorging en opvoeding verantwoord ter hand te nemen. Het is haar wens dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op niet al te lange termijn weer veilig en verantwoord bij haar kunnen wonen. Dit maakt dat de moeder het ouderlijk gezag wil behouden.
Zij benadrukt ook dat zij nooit haar ouderlijk gezag heeft gebruikt of misbruikt om zaken af te dwingen.
Als de moeder de kinderen alsnog niet zelf kan opvoeden, kan zij erin berusten dat haar zus en zwager (de huidige pleegouders) dit doen. Zij wil alsdan wel betrokken blijven en het gezag behouden. Ter mondelinge behandeling heeft zij het hof gewezen op het wetvoorstel deelgezag, waarbij het mogelijk is dat meer dan twee personen het (deel) gezag hebben over een kind; in dat geval zou de moeder met de pleegouders het gezag kunnen delen.
3.6.
De raad handhaaft het advies en blijft bij het inleidend verzoek tot beëindiging van het gezag en de benoeming van de GI tot voogd. Tijdens de mondelinge behandeling is daartoe het volgende aangevoerd.
De raad complimenteert de moeder met de door haar gemaakte vorderingen in haar persoonlijke situatie, maar wijst erop dat deze ontwikkelingen nog zeer pril zijn.
Ook benadrukt de raad dat de kinderen er slecht aan toe waren ten tijde van het raadsonderzoek.
Op korte termijn kan de moeder [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niets bieden. Hoewel dit misschien op langere termijn wel mogelijk zou zijn, betekent dit dat er voor de kinderen te lang onduidelijkheid blijft bestaan. Die onduidelijkheid kunnen deze kinderen niet aan.
Dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders sinds korte tijd is verbeterd komt mede doordat de moeder bij de vader is weggegaan. Dit is een prille en nog wankele ontwikkeling. Er kan op grond daarvan niet worden besloten om de pleegouders tot voogd te benoemen, zoals de moeder verzoekt.
3.7.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zich goed ontwikkelen binnen het netwerkpleeggezin. Zij doen het goed op school en de opvang. Beide kinderen hebben sprongen gemaakt in hun taalontwikkeling en [minderjarige 1] heeft een goede behandeling bij de tandarts gehad voor haar verwaarloosde gebit. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben nog wel last van de heftige gebeurtenissen en verlieservaringen die zij hebben meegemaakt en waar zij nu nog mee geconfronteerd worden.
De GI heeft een verzoek gedaan om de voogdij over te dragen aan een GI in de omgeving van de pleegouders, dit gelet op de aanzienlijke fysieke afstand. Inmiddels is dit verwezenlijkt in de voornoemde beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 januari 2021.
Omstreeks 15 januari 2021 kreeg de GI een melding van Veilig Thuis waaruit forse zorgen (drankmisbruik en mishandeling) naar voren kwamen wat betreft de thuissituatie bij de ouders. Deze situatie was vergelijkbaar met gebeurtenissen die zich ten tijde van de ondertoezichtstelling hebben voorgedaan, maar ook in de periode vóór de ondertoezichtstelling toen de hulpverlening vanuit de gemeente betrokken was bij het gezin.
De stelling van de moeder dat er te snel over is gegaan tot een onderzoek inzake een gezags- beëindigende maatregel gaat derhalve niet op. De zorgelijke thuissituatie was immers al veel langer aan de orde.
De GI complimenteert de moeder dat zij besloten heeft om voor zichzelf te kiezen en van plan is om haar eigen leven (zonder de vader) op te bouwen. De GI wijst er echter op dat er sprake is van een zeer recente ontwikkeling. Tot nu toe hebben zowel de vader als de moeder zicht op de thuissituatie afgehouden en werd geen enkele hulpverlener in staat gesteld om bij de ouders thuis te komen kijken en een inschatting te maken of het daar wel of niet veilig is.
Het is niet duidelijk waar de moeder nu gaat wonen na haar vertrek bij de vader.
Op dit moment is het contact tussen de vader en de kinderen nog begeleid. De GI regelt als instantie alles omtrent deze contacten. De GI acht het van belang om dit zo te laten, temeer nu de relatie tussen de ouders turbulent is. Het is ook prettig dat de GI kaders kan stellen zonder dat de pleegouders daarin een rol hoeven te spelen. Ook ligt er een taak voor de GI ten aanzien van een eventuele uitbreiding van het contact tussen de moeder en de meisjes en de invulling van het contact door de moeder. De GI acht derhalve handhaving van de huidige situatie in het belang van alle betrokkenen.
3.8.
De pleegouders zijn het eens met hetgeen de GI naar voren heeft gebracht ter mondelinge behandeling. Zij vinden het fijn dat de GI de instantie is die de afspraken met de ouders maakt over bezoek en dat zij advies kunnen vragen aan de GI. Wanneer zij het gezag zouden krijgen over de kinderen, zou dit voor teveel spanningen zorgen. Afgezien van het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] na contactmomenten met de ouders en hun broers een terugval laten zien in hun gedrag, ontwikkelen zij zich verder goed.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.9.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , gezien de heftige gebeurtenissen en de verlieservaringen die zij op jonge leeftijd hebben meegemaakt ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
Ten aanzien van de moeder wordt gezien dat zij haar best doet om met hulp van diverse hulpverleners haar persoonlijke situatie te veranderen. In de afgelopen jaren is er echter sprake van een terugkerend patroon van huiselijk geweld in de thuissituatie. Tussen de ouders wordt een patroon gezien van aantrekken en afstoten. Ook is er bij beide ouders sprake van alcoholmisbruik. Dit patroon is iets wat reeds jarenlang aan de gang is en waarin geen (langdurige) verbetering is gekomen. In feite is de situatie tussen de ouders onveranderd sinds de uithuisplaatsing van de kinderen.
Dat de moeder zeer recent heeft besloten om, na een nieuwe escalatie in de thuissituatie medio januari 2021, bij de vader weg te gaan, voor zichzelf te kiezen en te stoppen met overmatig drinken, ziet het hof als positieve ontwikkeling. Het is echter niet waarschijnlijk dat de moeder binnen afzienbare termijn in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Ten tijde van het raadsonderzoek is de zorgelijke onveilige opvoedsituatie gebleken waarin de kinderen jarenlang zijn opgegroeid waarbij de alcoholproblematiek van zowel de vader als de moeder een grote rol speelde. De huidige situatie van de moeder is nog onbestendig. Het is nog onduidelijk waar ze gaat wonen en er is geen enkel zicht op haar thuissituatie. Het is derhalve niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] om nog langer in onzekerheid te verkeren door de optie van een terugkeer naar de moeder open te houden. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] behoefte hebben aan duidelijkheid hierover. Voldoende gebleken is dat zij heel veel last hebben van de onduidelijkheid en dat dit leidt tot angstgevoelens en nachtmerries. De wens van de moeder om op termijn weer voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen zorgen is begrijpelijk. Het hof is echter van oordeel, mede gelet op de gebeurtenissen in de jonge levens van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , dat de belangen van de kinderen en hun behoefte aan duidelijkheid dat zij bij het netwerkpleeggezin kunnen blijven wonen, thans zwaarder wegen dan het belang van de moeder en haar wens om de verantwoordelijkheid te (blijven) dragen voor de verzorging en de opvoeding van de kinderen. De voor hen aanvaardbaar te achten termijn is verstreken.
Nog afgezien van het feit dat de pleegouders zelf hebben laten weten niet tot voogd benoemd te willen worden, acht het hof het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat er een professionele voogd is, ook met het oog op de contactregeling van de kinderen met de ouders. Het subsidiaire verzoek van de moeder om de pleegouders te benoemen tot voogd zal daarom worden afgewezen.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en A.M. Bossink en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.