ECLI:NL:GHSHE:2021:654

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.285.134_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij over minderjarige na wijziging verzoek door gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de voogdij over een minderjarige, geboren in 2006. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de GI) heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 augustus 2020 gedeeltelijk te vernietigen. De rechtbank had de GI ontslagen van de voogdij over de minderjarige en beide pleegouders tot voogden benoemd. De GI stelt dat dit een vergissing was en dat alleen de pleegvader tot voogd benoemd had moeten worden, wat ook de wens is van de minderjarige en de pleegouders.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen verweerschrift is ingekomen en dat de zaak zonder mondelinge behandeling op de stukken is afgedaan. Het hof overweegt dat, volgens artikel 1:322 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek, een voogd zich kan laten ontslaan van zijn bediening als er een bevoegd persoon is die bereid is de voogdij over te nemen. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat alleen de pleegvader tot voogd wordt benoemd, en vernietigt de eerdere beschikking voor zover deze de pleegmoeder als voogd benoemde.

De beslissing van het hof is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De griffier wordt verzocht om een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, ter attentie van het centraal gezagsregister.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 4 maart 2021
Zaaknummer : 200.285.134/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/279695 / FA RK 20-2408
in de zaak in hoger beroep van:
de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • de heer [de pleegvader] ;
  • mevrouw [de pleegmoeder] ;
hierna te noemen: de pleegvader respectievelijk de pleegmoeder, dan wel tezamen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 oktober 2020, heeft de GI haar inleidende verzoek gewijzigd, in die zin dat het verzoek als volgt komt te luiden:
Redenen waarom de GI u verzoekt:
Haar op grond van artikel 1:322 lid 1 sub c van het Burgerlijk Wetboek (BW) te ontslaan van de voogdij over [minderjarige] ten gunste van de pleegvader.
De beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI verzoekt voormelde beschikking van 3 augustus 2020 gedeeltelijk te vernietigen en opnieuw rechtdoende het gewijzigde verzoek alsnog toe te wijzen, te weten om de GI op grond van 1:322 lid 1 sub c BW te ontslaan van de voogdij over [minderjarige] ten gunste van de pleegvader, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De zaak is zonder mondelinge behandeling op de stukken afgedaan.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 30 september 2010 heeft de rechtbank Maastricht, voor zover hier van belang, [de moeder] (de moeder) van het ouderlijk gezag over [minderjarige] ontheven en bepaald dat de GI de voogdij over [minderjarige] zal uitoefenen.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de GI – conform haar verzoek – ontslagen van de voogdij over [minderjarige] en de pleegouders tot voogden over [minderjarige] benoemd.
3.3.
De GI kan zich met deze beslissing niet verenigen, voor zover beide pleegouders tot voogd over [minderjarige] zijn benoemd, en is hiervan in hoger beroep gekomen. De GI voert in het beroepschrift aan dat vanwege de wisseling van voogd die namens de GI de voogdij uitoefende vlak voor de indiening van het inleidende verzoekschrift, per abuis is verzocht om de voogdij over te dragen aan beide pleegouders. Dit had alleen de pleegvader moeten zijn. Van het begin af aan is het de bedoeling geweest alleen hem tot voogd over [minderjarige] te benoemen. Dit komt overeen met de wens van zowel [minderjarige] als ook van beide pleegouders.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.
Ingevolge artikel 1:322 lid 1 aanhef en onder sub c BW kan iedere voogd zich van zijn bediening doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk bereid heeft verklaard de voogdij over te nemen, en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarigen acht.
3.6.
Niet in geschil is het ontslag van de GI als zodanig. In hoger beroep ligt slechts de vraag voor of beide pleegouders dan wel alleen de pleegvader tot voogd moet worden benoemd. Het is voldoende aannemelijk geworden dat per abuis is verzocht de voogdij over te dragen aan beide pleegouders, welk verzoek de rechtbank – zonder mondelinge behandeling – heeft ingewilligd. Uit de door de GI bij haar beroepschrift overgelegde instemmingsverklaring van [minderjarige] en de pleegouders kan worden opgemaakt dat het de wens van zowel [minderjarige] als beide pleegouders is dat enkel de pleegvader met de voogdij over [minderjarige] wordt belast en zij allen instemmen met het verzoek van de GI in hoger beroep. Zij geven daarbij aan geen behoefte te hebben aan een mondelinge behandeling in hoger beroep.
Gelet op het bovenstaande en gezien de stukken acht het hof het in het belang van [minderjarige] dat alleen de pleegvader tot voogd over haar wordt benoemd.
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd, louter voor zover beide pleegouders tot voogd over [minderjarige] zijn benoemd.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 augustus 2020, voor zover [de pleegmoeder] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , tot voogd over [minderjarige] is benoemd;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, C.N.M. Antens en E.M.C. Dumoulin en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.