ECLI:NL:GHSHE:2021:651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.277.703_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind wegens problematische schulden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechthebbende tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2020, waarin het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen werd afgewezen. De rechthebbende, die kampt met een problematische schuldenlast van ruim € 55.000,-, heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat en dat hij in staat is om zelf zijn schulden af te wikkelen. Hij stelt dat de samenwerking met de bewindvoerder stroeve is en dat dit zijn gezondheid negatief beïnvloedt. De bewindvoerder heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat het bewind noodzakelijk is voor de financiële stabiliteit van de rechthebbende en dat hij hem kan helpen naar een schuldenvrije toekomst.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 januari 2021 zijn zowel de rechthebbende als de bewindvoerder gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder de beschikking van de rechtbank en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, gezien de aanzienlijke schuldenlast en de afwijzing van het verzoek van de rechthebbende om toegelaten te worden tot een schuldverleningstraject bij de gemeente. Het hof concludeert dat de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoert en dat er geen reden is om aan te nemen dat het bewind niet meer zinvol is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 maart 2021
Zaaknummer: 200.277.703/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8205071 BM VERZ 19-5294
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. L.H.G. Pelzer,
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[B.V.] B.V.,
handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende,
adreshoudende te [postcode] [vestigingsplaats] , Postbus [postbus] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
en
[de zoon],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zoon van de rechthebbende.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 april 2020, heeft de rechthebbende het hof verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en zijn verzoek om het bewind op te heffen alsnog toe te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 30 juli 2020, heeft de bewindvoerder het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door mr. Pelzer;
  • [medewerker van de bewindvoerder] , namens de bewindvoerder
2.3.1.
De zoon van de rechthebbende is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 januari 2020;
  • het procesdossier eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 19 juni 2020;
  • de brief van mr. Pelzer, met als bijlage de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 9 oktober 2019 zijn met ingang van 16 oktober 2019 de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.1.1.
Bij beschikking van 23 oktober 2019 is, per 1 november 2019, [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen afgewezen.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbende voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot opheffing van het bewind heeft afgewezen en ten onrechte heeft overwogen dat de noodzaak tot het laten voortduren van het bewind nog steeds bestaat.
Ter onderbouwing van zijn standpunt benadrukt de rechthebbende in de eerste plaats dat hij aanvankelijk zelf het bewind heeft aangevraagd om gezondheidsredenen; hij had behoefte aan rust in een periode waarin hij herstellende was van een (tweede) hartinfarct.
Door de stroeve samenwerking met de bewindvoerder heeft de rechthebbende nu echter meer stress en dit heeft een grote impact op zijn gezondheid. De rechthebbende heeft ook nu nog veel gezondheidsklachten (astma, hartproblematiek en COPD).
Hoewel de rechthebbende erkent dat er een problematische schuld is, concludeert hij dat de bewindvoerder telkens verkeerde keuzes maakt. Hij heeft daarom geen vertrouwen in de bewindvoerder. Ook is hij bang dat hij op termijn berichten krijgt van schuldeisers dat vorderingen niet betaald worden. Verder worden er door de bewindvoerder vreemde keuzes gemaakt bij het aflossen van de schulden en worden niet alle rekeningen op tijd betaald.
De bewindvoerder zegt ook dat hij niets kan betekenen bij een door de huisarts van de rechthebbende voorgestelde verruiming van zijn ziektekostenverzekering en is de rechthebbende nog in afwachting van de (vergoeding van de) kosten van zijn SOS-kastje.
In de tweede plaats is er volgens de rechthebbende thans geen noodzaak meer om het bewind te laten voortduren. Hij is prima in staat is om zelf bij de gemeente een schuldhulpverleningstraject te starten in het vrijwillig kader. Zij helpen hem bovendien sneller. Hij realiseert zich dat hij geen nieuwe schulden mag laten ontstaan en staat open voor vrijwillig budgetbeheer, waarbij hij zelf kan inschatten of hij een klik voelt met de instantie.
Het is daarom de wens van de rechthebbende om het bewind op te heffen.
Ten slotte wijst hij op het feit dat hij al eerder onder bewind stond en dit bewind in maart 2019 is opgeheven omdat het bewind niet zinvol was gebleken. Feitelijk is dit nu ook het geval. De rechtbank had derhalve ook in de onderhavige zaken moeten toetsen of het bewind wel zinvol was.
3.5.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat hij het niet eens is met het opheffen van het bewind.
Het bewind is de beste oplossing voor de rechthebbende en hij is bij de bewindvoerder op de juiste plaats voor een schuldenvrije toekomst. Inmiddels heeft de bewindvoerder namens de rechthebbende een verzoek bij de rechtbank ingediend om toegelaten te worden tot de WNSP. De bewindvoerder wil zich ervoor inzetten dat dit traject slaagt.
De onderlinge relatie tussen de bewindvoerder en de rechthebbende is ten opzichte van het begin verbeterd en het dossier is stabiel. Nu de bewindvoerder de rechthebbende langer kent weet hij om te gaan met de soms emotionele reacties van de rechthebbende. Volgens de bewindvoerder is hun soms moeizame samenwerking geen beletstel bij de uitvoering van zijn werkzaamheden.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.3.
Het hof is van oordeel dat aan de grond voor opheffing van het bewind niet is voldaan nu de noodzaak tot een bewind nog steeds bestaat. Uit de stukken en hetgeen besproken is op de mondelinge behandeling blijkt immers dat er sprake is van een forse (problematische) schuldenlast van ruim € 55.000,-.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de rechthebbende dat hij zelf in staat is om, in het vrijwillige kader, zijn schulden af te wikkelen. Dit acht het hof niet realistisch nu ter mondelinge behandeling is gebleken dat zijn verzoek om te worden toegelaten tot het schuldverleningstraject bij de gemeente is afgewezen en hij bovendien - zoals volgt uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken - dient rond te komen van een zeer beperkt budget.
Het bewind is voor de rechthebbende derhalve de beste optie gelet op zijn financiële situatie. Bovendien heeft de bewindvoerder aangegeven dat hij de rechthebbende heeft aangemeld om toe te worden gelaten tot de WSNP en hij bereid is om hem, zodra hij tot deze regeling wordt toegelaten, als bewindvoerder in dat kader bij staan om zo toe te werken naar een schuldenvrije toekomst.
Voor zover de bewindvoerder zijn taken niet goed zou uitoefenen, althans zo begrijpt het hof de opmerkingen van de rechthebbende daaromtrent, oordeelt het hof als volgt. Duidelijk is dat de bewindvoerder er in is geslaagd de financiën van de rechthebbende te stabiliseren en dat de rechthebbende thans in zijn nieuwe (huur)woning op zijn plek zit. Daarbij komt dat de bewindvoerder erkent dat de communicatie met de rechthebbende niet altijd soepel verloopt, maar hij blijkt in staat om er voor te zorgen dat zij er desondanks altijd samen uitkomen en met elkaar in gesprek kunnen blijven. Het hof ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat de bewindvoerder zijn werkzaamheden niet goed uitvoert of dat er verkeerde keuzes worden gemaakt. Bovendien is ter mondelinge behandeling gebleken dat de bewindvoerder bereid is om mee werken aan de verzoeken van de rechthebbende om bijvoorbeeld meer geld beschikbaar te stellen voor gezonde voeding en fysiotherapie etc. Daarbij is het echter van belang dat de rechthebbende zelf richting de bewindvoerder duidelijk aangeeft wat hij precies nodig heeft.
De stelling van de rechthebbende dat het eerder ingestelde bewind in 2019 is opgeheven omdat hij zich - kort gezegd - verzette tegen het bewind, brengt ook geen verandering in het oordeel van het hof. Gebleken is immers dat de rechthebbende, na het einde van het eerdere bewind in 2019, opnieuw schulden heeft gemaakt en dat zijn vaste lasten niet werden voldaan. De instelling van het huidige bewind was wel degelijk nodig.
Onjuist is derhalve de stelling van de rechthebbende dat het huidige bewind enkel is ingesteld in verband met zijn gezondheidssituatie. Het hof begrijpt desalniettemin de zorgen van de rechthebbende over zijn gezondheid en raadt hem aan om daarvoor professionele hulp en ondersteuning te zoeken.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.8.
Gezien de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 5 februari 2020;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.C.E. Ackermans-Wijn, E.M.C. Dumoulin en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.