In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter te beëindigen en eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen. De vader verzet zich hiertegen en vraagt het beroep van de moeder ongegrond te verklaren. De minderjarige, geboren in 2004, heeft het hoofdverblijf bij de moeder, maar de ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. De rechtbank had eerder bepaald dat beide ouders moesten meewerken aan hulpverlening voor de minderjarige, die kampt met diverse problemen en al geruime tijd niet naar school gaat.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2021 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI, die betrokken zijn bij de zorg voor de minderjarige. De moeder stelt dat de vader zich actief bemoeit met de hulpverlening en dat dit schadelijk is voor de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat hij zijn verantwoordelijkheid als vader neemt. De GI en de Raad hebben zorgen geuit over de dynamiek tussen de moeder en de minderjarige en adviseren om het gezamenlijk gezag in stand te houden.
Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige is om het gezamenlijk gezag te handhaven, omdat er geen bewijs is dat de vader zijn gezag misbruikt. De situatie is complex en hulp is dringend noodzakelijk. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.