ECLI:NL:GHSHE:2021:650

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
200.268.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagskwestie over minderjarige met complexe gezinssituatie

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar minderjarige dochter te beëindigen en eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen. De vader verzet zich hiertegen en vraagt het beroep van de moeder ongegrond te verklaren. De minderjarige, geboren in 2004, heeft het hoofdverblijf bij de moeder, maar de ouders oefenen gezamenlijk gezag uit. De rechtbank had eerder bepaald dat beide ouders moesten meewerken aan hulpverlening voor de minderjarige, die kampt met diverse problemen en al geruime tijd niet naar school gaat.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 januari 2021 is de minderjarige in de gelegenheid gesteld haar mening te geven. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI, die betrokken zijn bij de zorg voor de minderjarige. De moeder stelt dat de vader zich actief bemoeit met de hulpverlening en dat dit schadelijk is voor de minderjarige. De vader betwist dit en stelt dat hij zijn verantwoordelijkheid als vader neemt. De GI en de Raad hebben zorgen geuit over de dynamiek tussen de moeder en de minderjarige en adviseren om het gezamenlijk gezag in stand te houden.

Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige is om het gezamenlijk gezag te handhaven, omdat er geen bewijs is dat de vader zijn gezag misbruikt. De situatie is complex en hulp is dringend noodzakelijk. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 4 maart 2021
Zaaknummer: 200.268.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/317889 / FA RK 17-810
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.T.P. Tielemans,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. J.P.M. Mol.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant,
(hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Oost-Brabant van 10 mei 2017 en 23 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 oktober 2019, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de afwijzing van het verzoek eenhoofdig gezag toe te kennen, en opnieuw rechtdoende alsnog het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen, bij gelijktijdige toekenning van eenhoofdig ouderlijk gezag aan de moeder.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 december 2019, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoek af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Tielemans;
  • namens de vader, mr. Mol;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is tijdens de mondelinge behandeling niet verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter en de griffier hebben met haar op 19 januari 2021 buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gesproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 13 april 2017 en 25 juni 2019;
- het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 27 oktober 2020;
- de brief van de raad d.d. 29 oktober 2019 dat de door de raad uitgebrachte rapporten reeds in de procedure zijn ingebracht;
- het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 januari 2021;
- het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 8 januari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
[minderjarige] is geboren uit de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad.
De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
De moeder heeft in eerste aanleg verzocht het gezamenlijk gezag van partijen over [minderjarige] te beëindigen bij gelijktijdige toekenning van het eenhoofdig ouderlijk gezag aan de moeder.
3.3.
De vader heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4.
Bij beschikking van 10 mei 2017 heeft de rechtbank Oost-Brabant de beslissing aangehouden met het verzoek aan de raad een onderzoek in te stellen naar de vraag:
  • of wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig gezag door de moeder aangewezen is;
  • welke zorgregeling/omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is.
De raad heeft vervolgens een tweetal rapporten uitgebracht, te weten op 16 oktober 2017 en op 28 februari 2019.
De vader heeft na het eerste raadsrapport verzocht een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen. Daarbij heeft hij verzocht– conform het advies van de raad – deze beslissing aan te houden voor een periode van 9 maanden.
Tussentijds is [minderjarige] ook – bij beschikking van 10 november 2017 - onder toezicht gesteld van de GI, welke ondertoezichtstelling laatstelijk is verlengd tot 10 mei 2021.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat beide ouders verplicht zijn mee te werken aan de lopende trajecten en aan de behandelingen die naar het oordeel van de betrokken artsen, de (medisch) psychologen en het GGzE (nog) ingezet moeten worden ten behoeve van (de traumaverwerking van) [minderjarige] om zo te kunnen komen tot contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft de beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een contactregeling aangehouden. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing met betrekking tot het gezag niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij betwist in haar beroepschrift dat toekenning van eenhoofdig ouderlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is. Dat de GI de vader nog geen schriftelijke aanwijzing heeft hoeven geven, vormt geen reden om gezamenlijk gezag in stand te laten. Er zijn tot op heden weinig kwesties geweest waar een schriftelijke aanwijzing voor gegeven had kunnen worden. Bovendien is de situatie zeer complex en had met het oog op de toekomst anders besloten moeten worden. Gesprekken van de vader met de gezinsvoogd verlopen niet altijd goed en de moeder kan helemaal niet communiceren met de vader. De vader stelt dat hij overal zijn medewerking aan verleent, terwijl de moeder het volgens hem nooit goed doet en alles belemmert en frustreert.
De moeder betwist dat de vader geen misbruik maakt van zijn gezag. De vader bemoeit zich actief met de behandelingen van [minderjarige] en tracht bijvoorbeeld te achterhalen waar zij onder behandeling staat, waardoor haar klachten erger zijn geworden. Daarbij weigert de vader toestemming te geven voor een behandeltraject van [minderjarige] bij [organisatie 1] . [minderjarige] voelt zich bedreigd en is bang de vader ergens tegen te komen. Eenhoofdig gezag zou rust brengen, omdat dan geen contact met de vader nodig is voor bijvoorbeeld een schoolreisje of een behandeltraject.
De moeder richt zich tot slot tegen de veronderstelling dat [minderjarige] al klem zit tussen de ouders en handhaving van het gezamenlijk gezag de vechtscheiding niet zou verergeren. Zij betwist dat zij de vader als vader miskent en hem uit het leven van [minderjarige] probeert te houden. De moeder, die zich oprecht zorgen maakt over [minderjarige] , tracht juist op elke mogelijke manier [minderjarige] door een professional en deskundig persoon te laten onderzoeken en in therapie te laten gaan met het oog op herstel van [minderjarige] en mogelijk contact met de vader. Dat zij niet wil dat de vader enige bemoeienis heeft in de hulp voor [minderjarige] is niet om hem buiten te sluiten, maar omdat dit tot gevolg heeft dat [minderjarige] daarop steeds stopt met de hulpverlening. Toekenning van eenhoofdig gezag is de enige optie om contactherstel tussen [minderjarige] en de vader te onderzoeken en wellicht in de toekomst mogelijk te maken.
Het gaat, aldus de moeder, op dit moment zeer slecht met [minderjarige] . Zij kampt met zowel fysieke als psychische problemen en is al enkele weken thuis zonder naar school te gaan. Zij dient met spoed behandeld te worden en heeft rust en ruimte nodig om aan zichzelf te werken en alles een plek te geven. Tot die tijd is spreken over contactherstel met de vader al te veel.
De moeder heeft bij de mondelinge behandeling van het hof aanvullend naar voren gebracht dat de situatie waarin [minderjarige] verkeert aan de vader te wijten is. Dit wil niet zeggen dat de moeder niet ook dingen anders kan doen. Zij reageert tegenwoordig heel anders dan zij eerder deed. De moeder is heel blij dat [minderjarige] – nu zij 16 jaar is – zelf een hulpverleningstraject is kunnen starten, waar ze haar verhaal kwijt kan om zodoende haar leven weer op te bouwen. [minderjarige] is nog wel altijd bang dat de vader informatie achterhaalt. Ze durft de moeder bepaalde dingen niet te vertellen, omdat ze vreest dat de moeder het tegen de vader of de GI moet vertellen als er druk op haar wordt gelegd. De moeder heeft er begrip voor dat [minderjarige] haar om die reden niet alles vertelt. De ouders hebben volgende week een intake-gesprek bij [organisatie 3] voor hulp aan hen samen. Gepoogd wordt in februari te starten met de hulpverlening.
De moeder krijgt overal de schuld van, terwijl de vader de hand boven het hoofd wordt gehouden. Dit terwijl er een verleden is met mishandeling, waar [minderjarige] flashbacks van ervaart, en de vader niet reageert en meewerkt. Als de vader overal zijn medewerking aan had verleend, had er veel eerder hulp voor [minderjarige] opgestart kunnen worden. De GI pakt hierin ook niet door, met als gevolg dat [minderjarige] aan haar lot wordt overgelaten. De gezinsvoogd is niet de juiste persoon. Eerder heeft ze nagelaten om bepaalde dingen met een juridisch kader af te dwingen en nu wordt er – voor de resterende anderhalf jaar tot [minderjarige] 18 jaar is – gedreigd met uithuisplaatsing van [minderjarige] , terwijl de enige veilige omgeving voor [minderjarige] bij de moeder thuis is. Over en weer is er geen vertrouwen. Dat is ook de reden dat de moeder wil dat alles via e-mail gaat. Mondelinge informatie wordt door de GI later verdraaid.
Op dit moment is er geen contact met de vader. De moeder hoorde ook pas maanden later dat de vader ziek is. De moeder verstrekt wel iedere maand informatie aan de vader. Dat deze informatie kort is, komt omdat [minderjarige] heel de dag op haar kamer zit en door de beperkingen vanwege corona. Wat er te vertellen valt, neemt de moeder op. Bovendien kreeg zij ook commentaar toen zij heel veel opschreef. Het is nooit goed wat zij doet.
De moeder realiseert zich dat het niet zo is dat als de vader geen gezag meer heeft, de vader volledig buiten beeld is. De insteek is echter dat [minderjarige] zich veilig voelt en zich niet belemmerd voelt in wat ze wil zeggen. Het geeft [minderjarige] rust als de vader geen informatie kan verkrijgen achter haar rug om. De moeder pleit ervoor dat de ouders [minderjarige] rust gunnen en haar het traject laten volgen dat ze graag wil. De ouders hoeven wat dat aangaat ook niets te weten.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift aan dat het er niet toe doet of er veel of weinig zaken zijn geweest waar een schriftelijke aanwijzing voor gegeven had kunnen worden. Waar het om gaat is dat hij meewerkt en zijn verantwoordelijkheid als vader neemt. De vader erkent dat de communicatie tussen partijen onderling niet goed verloopt, maar betwist dat dat aan hem ligt. Hij zou graag werken aan een betere communicatie, maar de moeder weigert dit. Hij wijst op het raadsrapport uit 2019 waarin wordt vermeld dat hij afhankelijk is geworden van de beweging die de moeder kan maken in de strijd.
De vader betwist ook dat hij zich actief bemoeit met de behandelingen van [minderjarige] en dat hij weigert toestemming te geven voor een behandeltraject van [minderjarige] bij [organisatie 1] . De vader heeft het toestemmingsformulier ondertekend en naar [organisatie 1] gestuurd. Het is juist de moeder geweest die toestemming heeft geweigerd voor een behandeling van [minderjarige] bij een andere instantie die eerder in beeld was. De vader is ten onrechte niet betrokken bij de wijziging van behandelinstantie en in het ongewisse gelaten over de reden hiervoor. De vader wil op afstand betrokken en geïnformeerd worden. Dat vormt geen bedreiging voor [minderjarige] . De moeder zou [minderjarige] niet moeten belasten met contacten die hij over de hulpverlening heeft. De moeder moet geen angst overdragen en [minderjarige] positief steunen in haar hulp om toe te werken naar contactherstel. Dit – en niet eenhoofdig gezag – zou [minderjarige] rust geven. Ook bij eenhoofdig gezag blijft het immers in het belang van [minderjarige] om toe te werken naar contactherstel.
De vader betwist dat de moeder op elke mogelijke manier tracht [minderjarige] te laten onderzoeken en in therapie te laten gaan met het oog op herstel van [minderjarige] en contact met de vader. De moeder neemt haar verantwoordelijkheid niet. Zij komt niet los van haar eigen meningen en ervaringen met de vader. De moeder is van mening dat de vader – als partner en vader – niet deugt en brengt dit over aan [minderjarige] , hetgeen erg schadelijk is voor haar.
Het gaat slecht met [minderjarige] ; goede hulp is dringend noodzakelijk. Het is juist belangrijk dat beide ouders betrokken blijven bij de hulpverlening en hieraan hun medewerking verlenen. Gezagswijziging zou [minderjarige] ten onrechte het beeld kunnen geven dat haar angst voor de vader gegrond is en de moeder goed voor haar zorgt en de vader niet. Als de vader op nog grotere afstand komt te staan, zal de gespleten loyaliteit van [minderjarige] nog meer zichtbaar worden.
De vader, die niet ter mondelinge behandeling aanwezig was vanwege een gesteld vervoersprobleem, heeft – bij monde van zijn advocaat – ter mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het belangrijk is dat [minderjarige] hulp krijgt. Eerder heeft [organisatie 2] , waar [minderjarige] nu onder behandeling is, te kennen gegeven niet te kunnen helpen. Hij vertrouwt erop dat dit nu anders is. De vader is in staat om zich op afstand te houden, maar wil wel graag betrokken blijven bij [minderjarige] . Het is ook in het belang van [minderjarige] dat hij zijn verantwoordelijkheid houdt, nu de moeder keuzes maakt die niet in het belang van [minderjarige] zijn. Het is niet zo dat niemand iets doet, zoals de moeder stelt, maar dat niemand iets mag van de moeder. De vader vreest dat bij eenhoofdig gezag niet meer zal worden ingezet op contactherstel tussen hem en [minderjarige] . Het valt ook niet te rijmen met de hulpverlening waarmee de ouders gaan starten bij [organisatie 3] , om de vader nu op afstand te zetten. Het is van belang dat de ouders zich maximaal gaan inzetten voor deze hulp. De moeder zou [minderjarige] niet moeten bevestigen in haar angst, maar haar ervan overtuigen dat het niet klopt dat de vader informatie over haar tracht te achterhalen.
3.8.
De GI heeft op de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat het heel moeilijk is de rol als gezinsvoogd te vervullen. Het is een rol op afstand met een wankele balans. Als de GI in de ogen van de moeder dan wel [minderjarige] een te grote rol pakt, dan heeft dit een negatieve weerslag op [minderjarige] . Zo heeft [minderjarige] , toen de GI in het verleden contact heeft gezocht met haar behandelaar, verzocht om een andere behandelaar. En de moeder – met wie er meermaals meningsverschillen zijn geweest omdat zij en haar advocaat stukken anders lezen dan de GI dat doet – heeft gevraagd om een andere gezinsvoogd. De GI ziet of spreekt de moeder en [minderjarige] nauwelijks – alles gaat via e-mail en de GI moet een officiële brief sturen als zij een gesprek wil – en wordt veelal achteraf geïnformeerd. Zo ook over de hulpverlening van [minderjarige] bij [organisatie 2] . Dit was via de huisarts ingestoken, terwijl dat in ieder geval in overleg met de GI had gemoeten. De GI is akkoord gegaan, omdat [minderjarige] anders wederom verstoken bleef van hulp. De GI kan echter niet beoordelen of dit traject voor [minderjarige] goed is. [minderjarige] weigert informatie te delen met de GI. Het is een dilemma om informatiedeling juridisch af te dwingen, omdat dit tot gevolg heeft dat er nog meer weerstand komt vanuit de moeder en [minderjarige] richting de GI.
De GI heeft wekelijks contact met de vader. Hij houdt de GI op de hoogte en vraagt om informatie over [minderjarige] . Dat [minderjarige] in een rolstoel zit, heeft de vader van de GI gehoord. De moeder verstrekt de vader weliswaar eens in de maand informatie over [minderjarige] , maar als dit één of twee zinnen zijn dan is het veel.
De GI heeft vorig jaar concrete voorwaarden gesteld. Als hier niet aan wordt voldaan, overweegt de GI een verzoek te doen tot uithuisplaatsing. Onderdeel van die voorwaarden was dat er zowel hulp zou komen voor [minderjarige] als voor de ouders. Dit is beide in gang gezet. Afwachten is echter of de trajecten, anders dan in het verleden, ook worden afgerond.
3.9.
De raad heeft ter mondelinge behandeling naar voren gebracht de geuite zorgen te delen. De moeder heeft van het begin af aan elke inmenging gesaboteerd. [minderjarige] handelt in dit opzicht met haar 16 jaar inmiddels al net als de moeder. Met haar 16 jaar heeft ze inmiddels zekere rechten om informatieverstrekking te blokkeren. Hoewel de wet mogelijkheden biedt om toch informatie te achterhalen, is de praktijk vaak zo dat behandelaars daartoe weinig bereidwillig zijn. Een optie zou kunnen zijn om de moeder het gezag te ontnemen en [minderjarige] uit huis te plaatsen. De moeder en [minderjarige] zullen zich hier evenwel tegen verzetten. Er zal een heftige strijd ontstaan, waardoor dit met een hoop gedoe gepaard zal gaan, wat maakt dat de raad, op basis van ervaringen bij andere zaken, verwacht dat dit weinig positief effect zal sorteren.
In plaats van de schuld bij anderen neer te leggen, zou de moeder zichzelf een spiegel voor moeten houden en onder ogen moeten zien waar zij [minderjarige] heeft gebracht. Er zijn al lang zorgen over de dynamiek tussen de moeder en [minderjarige] . [minderjarige] heeft van haar meegekregen dat het leven zonder lasten moet zijn. Deze zijn altijd weggenomen voor [minderjarige] , wat maakt dat zij bang is om nieuwe dingen te proberen. De moeder is daarbij in het verleden bevestigd dat haar aanpak goed was.
De raad blijft bij zijn eerder gegeven advies om het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand te laten. Om de systeemtherapie van de ouders een kans te geven, is dit beter. De problematiek staat verder los van de gezagskwestie en wordt niet weggenomen als de moeder eenhoofdig gezag krijgt.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.12.
Met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is het gezamenlijk ouderlijk gezag te handhaven. Het hof stelt vast dat de situatie uitermate schrijnend is en hulp dringend noodzakelijk is. Het leven van [minderjarige] , die allerhande klachten heeft, speelt zich feitelijk af op haar slaapkamer. [minderjarige] gaat al lange tijd niet naar school, heeft bijna geen contact met leeftijdsgenoten en is nog nauwelijks in staat om te bedenken waar ze blij van wordt. Met de raad heeft het hof niet de verwachting dat eenhoofdig gezag verandering gaat brengen in de aanwezige problematiek. Voor het welslagen van de systeemtherapie van de ouders bij [organisatie 3] is het van belang dat de ouders een gelijkwaardige positie hebben. Daarbij is niet gebleken dat de vader misbruik maakt van zijn gezag. De door de moeder aangehaalde voorbeelden die het tegendeel zouden moeten aantonen, zijn door de vader gemotiveerd betwist en de instanties onderschrijven het verhaal van de vader in dezen. Dat betekent dan ook dat de stelling van de moeder dat de vader zijn gezag misbruikt niet aannemelijk is geworden. Het hof realiseert zich dat [minderjarige] denkt dat zij rust krijgt als enkel de moeder met het gezag over haar is belast. Het hof is evenwel een andere mening toegedaan en verwacht niet dat dit [minderjarige] de rust gaat brengen waar zij op hoopt. Om rust te bewerkstelligen is het veeleer van belang dat de moeder zich anders gaat opstellen; dat zij zich niet blijft verzetten tegen elke mogelijke inmenging van bijvoorbeeld hulpverlening en [minderjarige] op een positieve manier ondersteunt. Daarbij zou [minderjarige] niet moeten worden belast met alle contacten die de vader met de moeder dan wel hulpverlenende instanties heeft.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te weten voor zover het de gezagsbeslissing betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 juli 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.M.C. Dumoulin en is op 4 maart 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.