Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,
[appellant 2] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten, vertegenwoordigd door mr. D.B. Dubach, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep is ingeleid op 7 oktober 2020, waarbij appellanten [geïntimeerde] hebben opgeroepen om te verschijnen. Tijdens de procedure heeft het hof besloten tot een mondelinge behandeling, maar appellanten hebben op 1 december 2020 een verzoek tot intrekking van de zaak ingediend. Geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. J. Engels, heeft ingestemd met de intrekking en verzocht om veroordeling van appellanten in de proceskosten.
Het hof heeft vervolgens de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellanten geen grieven meer tegen het bestreden vonnis wensten op te werpen, wat leidde tot de conclusie dat zij niet-ontvankelijk moesten worden verklaard in het hoger beroep. Geïntimeerde heeft kosten gemaakt in de procedure, waaronder griffierechten en kosten voor rechtsbijstand, en heeft een vergoeding van in totaal € 669,65 verzocht. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen aanleiding was om af te wijken van de gebruikelijke proceskostenvergoeding en heeft de kosten vastgesteld op € 332,00 aan griffierecht en € 393,50 aan salaris advocaat.
De uitspraak van het hof op 2 maart 2021 verklaart appellanten niet-ontvankelijk in het hoger beroep en veroordeelt hen in de kosten van het hoger beroep, zoals in het dictum is vermeld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.