ECLI:NL:GHSHE:2021:640

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
200.282.969_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het verrichten van handelingen ter voorbereiding van de levering van de blote eigendom van een woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, wonende in België, vorderde dat de geïntimeerde, die de blote eigendom van een woning aan hem had verkocht, handelingen zou verrichten ter voorbereiding van de levering van die woning. De appellant stelde dat de geïntimeerde ten onrechte de koopovereenkomst buitengerechtelijk had ontbonden, terwijl hij zijn verzuim om de woning af te nemen had gezuiverd. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde de koopovereenkomst niet rechtsgeldig had ontbonden, omdat zij zelf in verzuim verkeerde door niet de benodigde toestemming van de hypotheekhouder te vragen en de hoogte van de koopprijs niet op te geven aan de notaris. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vorderingen van de appellant toe, waarbij de geïntimeerde werd veroordeeld om binnen een bepaalde termijn de gevraagde handelingen te verrichten. Tevens werd de geïntimeerde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.969/01
arrest van 2 maart 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , België,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 augustus 2020 ingeleide hoger beroep van het kortgedingvonnis van 22 juli 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/278957 / KG ZA 20-231)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld kortgedingvonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, eiswijziging en één productie;
  • de op 15 september 2020 door [appellant] genomen conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding in hoger beroep;
  • de op 13 oktober 2020 door [geïntimeerde] genomen memorie van antwoord;
  • de op 12 februari 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 4 februari 2021 door mr. Aben toegezonden productie 2, die [appellant] bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Vaststaande feiten en kern van het geschil
3.1.1.
Het gaat in dit kort geding om de vraag of [geïntimeerde] handelingen moet verrichten ter voorbereiding van de levering van een door haar aan [appellant] verkochte woning. Volgens [appellant] is dat het geval. Volgens [geïntimeerde] heeft zij de koopovereenkomst echter rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden zodat zij de woning niet meer aan [appellant] hoeft te leveren en dus ook geen handelingen hoeft te verrichten ter voorbereiding van die levering.
3.1.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerde] is gehuwd geweest met en erfgenaam van wijlen [echtgenoot/erfgenaam] (hierna: [echtgenoot/erfgenaam] .
  • De ouders van [echtgenoot/erfgenaam] , hierna aan te duiden als het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] , zijn eigenaar geweest van de woning aan de [adres] te [adres] (hierna: de woning).
  • Bij akte van 17 mei 1995 heeft het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] (of heeft [echtgenoot/erfgenaam]) de blote eigendom van de woning aan [echtgenoot/erfgenaam] (of aan [echtgenoot/erfgenaam] en [geïntimeerde] , de gedingstukken geven hier geen uitsluitsel over) geleverd. [echtgenoot/erfgenaam] heeft (of [echtgenoot/erfgenaam] en [geïntimeerde] hebben) toen ten behoeve van het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] een recht van gebruik en bewoning als bedoeld in artikel 3:226 BW (gedurende het leven van de langstlevende) op de woning gevestigd.
  • Op de woning rust een hypotheek die gevestigd is ten gunste van de toenmalige Postbank. De huidige hypotheekhouder is ING. De hypotheek is in januari 2005 vernieuwd. In de hypotheekakte is het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] genoemd als “schuldenaar”, en het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] samen met [echtgenoot/erfgenaam] (of samen met [echtgenoot/erfgenaam] en [geïntimeerde] ) als “hypotheekgever”.
  • Eind februari 2006 is [echtgenoot/erfgenaam] overleden. [geïntimeerde] is de erfgenaam van [echtgenoot/erfgenaam] .
  • Op 22 augustus 2009 heeft [de vennootschap] , waarvan [appellant] bestuurder en enig aandeelhouder is, de inrichting en inventaris van horecaonderneming [de horecaonderneming] voor € 57.000,-- overgenomen van [de vennootschap 2] , waarvan [geïntimeerde] bestuurder en enig aandeelhouder is. Als uitvloeisel van deze transactie is volgens [appellant] een vordering ontstaan van hem op [geïntimeerde] .
  • Het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] heeft op enig moment het standpunt ingenomen dat destijds is afgesproken dat de woning op eerste verzoek met gesloten beurzen aan hen zou worden terug geleverd. Zij hebben op grond van die stelling conservatoir beslag gelegd op de woning en een gerechtelijke procedure gevoerd tegen [geïntimeerde] . De tot teruglevering van de woning strekkende vordering van het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] is afgewezen bij vonnis van 20 maart 2013, welk vonnis bij arrest van dit hof van 16 juni 2015 is bekrachtigd.
  • Op 10 april 2010 hebben [geïntimeerde] als verkoper en [appellant] als koper een door de advocaat van [geïntimeerde] opgestelde koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de blote eigendom van de woning. In de overeenkomst staat onder meer het volgende:
“(a) [geïntimeerde] , zowel zakelijk als privé, diverse verplichtingen aan [appellant] heeft, partijen genoegzaam bekend;
(…)
(2) de woning zal worden geleverd, zodra de claim van de vruchtgebruikers definitief is afgewezen en het beslag op de woning is opgeheven;
(…)
(5) bij levering [appellant] en [geïntimeerde] de koopsom gedeeltelijk zullen verrekenen met de vorderingen als genoemd sub (a), en het restant van € 60.000,00 zal [appellant] op de leveringsdatum voldoen aan [geïntimeerde] . (…)”
- Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is vervolgens een geschil ontstaan over vraag of de woning vrij van hypotheek (standpunt [appellant] ) of belast met de bestaande hypotheek (standpunt [geïntimeerde] ) geleverd zou worden. In dat geschil heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 28 december 2016 vonnis gewezen (zaak-/rolnummer C/01/303638 / HA ZA 16-75). De rechtbank heeft het standpunt van [appellant] verworpen en zijn daarop gebaseerde vordering in conventie afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank in het vonnis, zoals hersteld bij de herstelvonnissen van 22 maart 2017 en 10 mei 2017, onder meer als volgt beslist:
“5.2. veroordeelt [appellant] tot nakoming van de overeenkomst van 10 april 2010, binnen
14 dagen na betekening van dit vonnis.
door betaling van:
  • € 60.000,00 op een kwaliteitsrekening van de instrumenterend notaris,
  • te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 november 2015 tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.375,00,
en door afneming van:
de blote eigendom van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] , inclusief alle op die zaak rustende rechten en lasten, waaronder het hypotheekrecht en het vruchtgebruik van [ouders van echtgenoot/erfgenaam] ,
één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat [appellant] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, tot een maximumbedrag van
€ 100.000,00;
5.3.
wijst één van de (kandidaats)notarissen van [notariskantoor] Notarissen, gevestigd te [vestigingsplaats] , aan als instrumenterend notaris;”
  • [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 december 2016. In dat hoger beroep heeft dit hof het vonnis bekrachtigd bij arrest van 30 april 2019 (zaaknummer 200.211.478/01). [appellant] is daarvan niet in cassatie gekomen, zodat het vonnis onherroepelijk is.
  • Bij brief van 13 april 2017 heeft de advocaat van [appellant] aan de toenmalig advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ondertussen is er contact geweest met de bij dit notariskantoor werkzaam zijnde notaris [notaris] .
[notaris] heeft mij voorgehouden dat uw cliënte gehouden is zowel de Woning almede de daarop rustende hypotheek aan cliënt over te dragen. Voor overdracht van de hypotheek is toestemming van de betreffende bank nodig. Ik verzoek uw cliënte ervoor te zorgen dat de bank de daarvoor noodzakelijke toestemming verleent.
(…)
Zodra de bank toestemming heeft gegeven (…) kan de notariële levering plaatsvinden.”
- Bij brief van 2 juni 2017 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“Blijkens het vonnis moet cliënte de bloot-eigendom leveren van het desbetreffende pand. Niet meer en niet minder. Daartoe is cliënte bereid.
Als uw cliënt van mening is dat om zijn verplichtingen na te komen nog andere zaken zouden moeten worden geregeld, dan zal hij daarvoor zelf zorg moeten dragen. Daarvoor is de medewerking van cliënte niet nodig.”
- Bij brief van 14 juni 2017 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Om de blote eigendom te kunnen leveren, dient het pand vrij te zijn van beslagen en bovendien dient de hypotheekhouder toestemming te verlenen voor de levering van de blote eigendom.
Zolang uw cliënte de blote eigendom niet levert, kan cliënt niet conform het onderhavige vonnis afnemen. Uw cliënte verkeert in dat kader sedert lange tijd in schuldeisersverzuim. (…)
Wanneer uw cliënte in staat is om over te gaan tot levering van de blote eigendom, dan zal cliënt nakomen. Alsdan zal een bedrag van € 60.000,00 worden gestort op de kwaliteitsrekening van de aangewezen notaris.”
- [appellant] heeft [geïntimeerde] bij dagvaarding van 23 juli 2019 in kort geding betrokken. [appellant] vorderde in dit kort geding, kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde] om de woning aan [appellant] te leveren door de door haar aangewezen notaris een leveringsakte te laten opmaken en verder al datgene te doen wat nodig is om [appellant] in staat te stellen om de woning af te nemen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, heeft deze vordering afgewezen bij kortgedingvonnis van 9 september 2019 (zaak-/rolnummer C/03/266483 / KG ZA 19-325). De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder meer het volgende overwogen:
Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er tussen partijen groot wantrouwen is over de vraag of zij over en weer zullen meewerken aan de overdracht van de blote eigendom van het woonhuis. Twistpunt is met name wie van beiden aan de door de rechtbank Oost-Brabant in diens vonnis aangewezen notaris opdracht dient te geven om de overdracht te bewerkstelligen.
4.1.1.
Volgens [appellant] is hij daartoe niet in staat als koper, omdat hij niet beschikt over een grosse van het vonnis van 28 december 2016 noch over alle daartoe noodzakelijke gegevens zoals bijvoorbeeld de onderliggende hypotheekgegevens.
4.1.2.
Volgens [geïntimeerde] kan [appellant] dit wel en zal zij, nadat [appellant] die opdracht aan de notaris heeft gegeven, voor die gegevens zorg dragen.
4.2.1.
Nu naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter [appellant] het geheel in eigen hand heeft of de overdracht waartoe hij is veroordeeld zal plaatsvinden, wordt aan diens zijde geen (spoedeisend) belang aanwezig geacht bij het treffen van de gevraagde voorziening. (…)”
- Bij e-mail van 13 september 2019 heeft de advocaat van [appellant] aan de notaris onder meer het volgende meegedeeld:
“Namens [appellant] wordt MHK Notarissen hierbij dan ook opdracht gegeven de notariele leveringsakte in orde te maken en een datum voor levering te bepalen. Wat betreft het aanleveren van de benodigde informatie verzoek ik je vriendelijk contact op te nemen met [geïntimeerde] (…) of haar advocaat (…)
Mochten er nog vragen zijn dan hoor ik deze graag.”
- Bij e-mail van 23 september 2019 heeft de notaris aan de advocaten van [appellant] en [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Inzake de bovengenoemde kwestie (…) heb ik inmiddels de opdracht mogen ontvangen voor het uitvoeren van de notariële werkzaamheden ter zake de eigendomsoverdracht van de blote eigendom van de woning (…).
Ik begreep dat het verkochte belast met het bekende hypotheekrecht tbv (oorspronkelijk) de Postbank N.V. en onder verrekening van bepaalde bedragen overgedragen dient te worden.
Teneinde het dossier volledig op te kunnen starten verzoek ik jullie vriendelijk om mij nog de navolgende informatie/toestemming te doen toekomen:
  • De toestemming voor de bedoelde overdracht van de huidige hypotheekhouder. Zonder deze toestemming mogen wij namelijk de bedoelde akte niet passeren;
  • De waarde van het verkochte (mede in verband met de berekening van de overdrachtsbelasting) en de wijze van betaling van de koopprijs, oftewel een (kort) overzichtmet conclusievan de te verrekenen bedragen.
Zodra ik alle, naar genoegen van beide partijen, informatie heb mogen ontvangen, kan ik de verdere werkzaamheden in dit dossier voortzetten.”
- Bij e-mail van 25 september 2019, 09:37 uur, heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de notaris onder meer het volgende meegedeeld:
“Het is mij niet bekend door wie opdracht is verstrekt en hoe de opdracht luidt. In ieder geval is de opdracht niet door cliënte of ondergetekende verstrekt.
(…)
Zou u mij de aan u verstrekte opdracht kunnen toesturen, zodat ik een en ander kan controleren en kan beoordelen of de opdracht in overeenstemming is met het vonnis, op grond waarvan de opdracht verstrekt is.”
- Bij e-mail van 25 september 2019, 09:54 uur, heeft de notaris aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb enkel de opdracht gekregen om een akte van levering op te stellen.
Uiteraard kan ik u, in verband met mijn geheimhoudingsplicht, de correspondentie die ik van een andere partij mag ontvangen niet doorsturen.
(…)
Ter volledigheid ontvang ik overigens dan graag ook nog (een kopie van) een getekende koopovereenkomst.
Ik verneem graag en voor vragen en/of opmerkingen ben ik, uiteraard, te allen tijde bereikbaar.”
- Bij e-mail van 27 september 2019, 16:04 uur, heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de notaris onder meer het volgende meegedeeld:
“Bijgaand doe ik u toekomen de volgende stukken:
  • de koopovereenkomst;
  • het betekeningsexploot zoals dat is of zal worden betekend aan de heer [appellant] ;
Uit de overeenkomst (…) blijkt genoegzaam dat er geen bedragen te verrekenen zijn. (…) Indien u nog verdere stukken nodig heeft of ook de beschikking wilt hebben over de vonnissen en arresten, dan verneem ik dat graag.
Kunt u mij wel informeren of [appellant] inmiddels al een bedrag heeft voldaan op uw kwaliteitsrekening en welk bedrag?
Naar ik aanneem zal de toestemming van de hypotheekhouder door u worden gevraagd.”
- Bij e-mail van 27 september 2019, 17:33 uur, heeft de notaris aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ter korte beantwoording van uw vragen:
  • Mbt de te verrekenen bedragen: Zie punt 5 van de koopovereenkomst; er wordt € 60.000,00 betaald hetgeen, volgens de koopovereenkomst, een restant is. Zodoende de vraag: Wat is de totale koopprijs en is er een overzicht van de te verrekenen bedragen waar beide partijen het mee eens zijn?
  • Wij hebben nog geen bedragen mogen ontvangen;
  • Wij zullen niet zorgdragen voor de toestemming van de hypotheekhouder. Dit is aan de verkoper om dit te regelen, zodoende ook mijn vraag om mij deze toestemming te doen toekomen.
Ik verneem graag (…)
- Op 1 oktober 2019 heeft [geïntimeerde] het vonnis van 28 december 2016 (met de bijbehorende herstelvonnissen), het arrest van 30 april 2019 en het kortgedingvonnis van 9 september 2019 aan [appellant] doen betekenen. Bij de betekening is aan [appellant] onder meer het bevel gedaan:
“A) om binnen 14 dagen (…) aan de (...) uitgesproken veroordelingin reconventiete voldoen, houdende nakoming van de overeenkomst van 10 april 2010,
door betaling van:
  • € 60.000,00 op een kwaliteitsrekening van de instrumenterend notaris,(…)
  • te vermeerderen met de rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 20 november 2015 tot de dag van volledige betaling, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten van € 1.375,00,
en door afneming van:
de blote eigendom van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats] , inclusief alle op die zaak rustende rechten en lasten, waaronder het hypotheekrecht en het vruchtgebruik van [ouders van echtgenoot/erfgenaam] (…)”
- Bij e-mail van 7 oktober 2019, 11:40 uur, heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de notaris onder meer het volgende meegedeeld:
“Kunt u mij meedelen of inmiddels al een bedrag van [appellant] is ontvangen op uw kwaliteitsrekening.”
- Bij e-mail van 7 oktober 2019, 12:20 uur, heeft de notaris aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Ik heb nog geen gelden mogen ontvangen, maar het dossier is ook nog niet volledig bij mij opgestart aangezien ik de gevraagde informatie/goedkeuring nog niet heb mogen ontvangen, zoals reeds door mij aangegeven.
Zodra ik alle gevraagde informatie (waar alle betrokken partijen het mee eens zijn) heb mogen ontvangen, kan ik het dossier verder opstarten en de verdere werkzaamheden voortzetten.”
- Bij e-mail van 9 oktober 2019, 10:08 uur, heeft de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld aan de notaris:
“Naar ik aanneem, is het wel reeds mogelijk dat [appellant] gelden op uw derdenrekening stort.
(…)
Blijkens het vonnis zal [appellant] eerst tenminste de koopsom en de rente moeten voldoen, voordat uberhaupt sprake kan zijn van medewerking aan levering door [geïntimeerde] .
(…)
Cliënte is niet bereid om eerst zelf allerlei handelingen te verrichten, als niet vast staat dat [appellant] dit maal wel in staat en bereid is om na te komen en te minste daartoe de koopsom inclusief rente heeft gestort op uw kwaliteitsrekening.”
- Bij e-mail van 9 oktober 2019 11:45 uur, heeft de notaris aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Aangezien wij een dossier hebben kunnen openen, is het storten van gelden zeker mogelijk en wel op rekeningnummer (…) ten name van Derdengelden (…) onder vermelding van (…)
(…) Ik verneem graag wanneer mijn verdere werkzaamheden opgepakt kunnen worden (…).”
- Bij brief van 11 mei 2020 heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“De vonnissen en het arrest zijn op 1 oktober 2019 aan uw cliënt betekend. Van uw cliënt is geen enkele reactie gekomen. (…)
Uw cliënt verkeert al sinds laatstens 22 november 2015 in verzuim en dat verzuim duurt nog altijd voort (…) Zelfs het verbeuren van dwangsommen leidt niet tot nakoming door uw cliënt. Het geduld van cliënte met uw cliënt is nu helemaal op!
Cliënte ontbindt bij dezen de koopovereenkomst ter zake van de bloot-eigendom van de [adres] te [plaats] .
De ontbinding laat onverlet dat de proceskosten, rente en de dwangsommen verschuldigd blijven.”
- Bij brief van 20 mei 2020 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“(…) u gaat er echter volledig aan voorbij dat cliënt op 13 september 2019 notaris Houben opdracht heeft gegeven om de leveringsakte in orde te maken. Daarmee heeft cliënt (…) – de facto – uitvoering gegeven aan het vonnis van 28 december 2016. Dat het nog niet tot een levering is gekomen is te wijten aan omstandigheden die voor rekening en risico van uw cliënte komen. Er is aldus evident sprake van schuldeisersverzuim.
[notaris] heeft na de verkregen opdracht om nader informatie verzocht. Op basis van de toezegging van uw cliënte tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding mocht cliënt ervan uitgaan dat uw cliënte deze informatie zou aanleveren, maar dat heeft uw cliënte nagelaten. (…)
Uw cliënte heeft tot de dag van vandaag verhinderd dat de notaris uitvoering kan geven aan het vonnis van 28 december 2016 (…)
Uw cliënte is niet bevoegd om de koopovereenkomst te ontbinden. Zij verkeert in schuldeisersverzuim. De ontbindingsverklaring is nietig.
Om uit deze impasse te geraken wordt uw cliënte voor de laatste keer verzocht en voor zover de wet dat vereist gesommeerd de door notaris Houben opgevraagde informatie aan hem door te geven (…)”
- De vader van [echtgenoot/erfgenaam] is inmiddels overleden. De moeder van [echtgenoot/erfgenaam] woont nog in de woning. [appellant] en [geïntimeerde] hebben geen overeenstemming bereikt over de vraag of [geïntimeerde] de blote eigendom van de woning nog aan [appellant] moet leveren.
Vordering, grondslag, verweer, en oordelen en beslissing van de voorzieningenrechter
3.2.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in het geding bij de voorzieningenrechter als onmiddellijke voorziening bij voorraad in de zin van artikel 254 Rv, samengevat:
- I. [geïntimeerde] te bevelen om binnen drie dagen na het te wijzen vonnis opvolging te geven aan het verzoek van notaris Houben van 23 september 2019, althans alle noodzakelijke gegevens aan te leveren die nodig zijn om het woonhuis aan [appellant] te leveren, waardoor hij aan zijn afnameverplichting kan voldoen;
  • II. [geïntimeerde] te veroordelen om binnen drie dagen na het te wijzen vonnis alle correspondentie over te leggen tussen haar en de hypotheekhouder betreffende de verkoop en levering van het woonhuis aan [appellant] ;
  • III. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat zij niet aan het gevorderde onder I en II voldoet;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2.
Aan deze vorderingen heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde] heeft bij de brief van haar advocaat van 11 mei 2020 ten onrechte de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst ingeroepen. [geïntimeerde] moet die overeenkomst nog steeds nakomen. [geïntimeerde] moet daarom voldoen aan het verzoek van de notaris van 23 september 2020, althans zij moet alle voor de overdracht van de woning noodzakelijke gegevens aan de notaris verstrekken.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft als verweer, samengevat, het volgende aangevoerd.
In het vonnis van 28 december 2016 is vastgesteld dat [appellant] vanaf 20 november 2015 in verzuim was met de nakoming van de koopovereenkomst. [geïntimeerde] was na het vonnis van 28 december 2016 niet gehouden om verdere handelingen ter voorbereiding van de levering van de blote eigendom van de woning te verrichten vóórdat [appellant] de koopsom en rente op de derdenrekening van de notaris zou hebben gestort. [appellant] heeft dat ten onrechte geweigerd. [geïntimeerde] heeft de koopovereenkomst op 11 mei 2020 rechtsgeldig ontbonden vanwege de tekortkoming van [appellant] in de nakoming van de overeenkomst. Er is dus geen grondslag meer voor de vorderingen van [appellant] .
3.2.4.
De stellingen van partijen zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende nader aan de orde komen.
3.2.5.
In het beroepen vonnis van 22 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter, samengevat, als volgt geoordeeld.
  • In het onherroepelijke vonnis van 28 december 2016 is [appellant] veroordeeld tot nakoming van twee verplichtingen, te weten de verplichting om € 60.000,-- te betalen op een kwaliteitsrekening van de notaris en de verplichting tot afname van de bloot eigendom van het woonhuis (rov. 4.3).
  • [geïntimeerde] heeft het vonnis van 28 december 2016 en het kortgedingvonnis van 9 september 2019 op 1 oktober 2019 aan [appellant] laten betekenen (rov. 4.4).
  • [appellant] heeft desondanks niet voldaan aan de verplichting om € 60.000,-- te betalen op een kwaliteitsrekening van de notaris. Daarom is voldoende aannemelijk dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van die uit de koopovereenkomst voortvloeiende verplichting. Het moet er daarom voor gehouden worden dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 11 mei 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden (rov. 4.5, eerste deel).
  • [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim verkeert en dat daarom de door [geïntimeerde] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst nietig is (rov. 4.5, tweede deel).
  • Omdat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, zijn de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar (rov. 4.6 en 4.7).
Op grond van deze oordelen heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld.
Eiswijziging en grieven van [appellant]
3.3.1.
[appellant] heeft in de dagvaarding in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij vordert nu als onmiddellijke voorziening bij voorraad, samengevat:
  • I. [geïntimeerde] te bevelen om binnen drie dagen na het te wijzen arrest medewerking te verlenen aan de uitvoering van het vonnis van 28 december 2016 door opvolging te geven aan het verzoek van notaris Houben van 23 september 2019, althans alle noodzakelijke gegevens aan te leveren die nodig zijn om het woonhuis aan [appellant] notarieel te leveren;
  • II. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- per dag voor iedere dag dat zij niet aan het gevorderde onder I voldoet;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze eiswijziging heeft tijdig plaatsgevonden en is toelaatbaar. Het hof zal recht doen op de gewijzigde eis. Na behandeling van de grieven zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis toewijsbaar is.
3.3.2.
[appellant] heeft tien grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Op basis van die grieven heeft [appellant] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het toewijzen van zijn gewijzigde eis.
Bevoegde rechter en toepasselijk recht
3.4.1.
[appellant] woont in België. Het geschil heeft dus internationale aspecten. Het hof moet daarom eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is aanwezig omdat [geïntimeerde] als gedaagde partij in het geding in eerste aanleg in Nederland woont (art. 4 lid 1 Verordening (EU) Nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken).
3.4.2.
Tussen partijen staat vast dat op hun geschil Nederlands recht van toepassing is.
Spoedeisend belang
3.5.
[appellant] stelt dat tussen partijen een overeenkomst geldt op grond waarvan [geïntimeerde] de blote eigendom van de woning aan [appellant] moet leveren, en dat ter voorbereiding van die levering bepaalde handelingen van [geïntimeerde] nodig zijn die [geïntimeerde] ten onrechte weigert te verrichten. Als die stellingen juist zijn, heeft [appellant] er naar het oordeel van het hof in beginsel een voldoende spoedeisend belang bij dat [geïntimeerde] tot het verrichten van die voorbereidingshandelingen wordt veroordeeld. De vordering van [appellant] kan daarom in dit kort geding inhoudelijk worden beoordeeld.
Met betrekking tot de grieven, en uitgangspunten bij de beoordeling
3.6.1.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Door de grieven wordt aan het hof de vraag voorgelegd of de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] alsnog moet worden toegewezen.
3.6.2.
Die vordering strekt naar de kern genomen tot veroordeling van [geïntimeerde] om opvolging te geven aan het verzoek van de notaris van 23 september 2019. Dat verzoek (zoals verduidelijkt bij e-mail van 27 september 2019) houdt naar de kern genomen in:
  • het aan de huidige hypotheekhouder vragen van toestemming voor de overdracht van de blote eigendom van de woning door [geïntimeerde] aan [appellant] ;
  • het opgeven van de koopprijs van de woning, welke koopprijs niet blijkt uit artikel 5 van de koopovereenkomst.
Volgens [appellant] brengt de koopovereenkomst van 10 april 2010 mee dat [geïntimeerde] als verkopende partij de genoemde toestemming moet vragen en de genoemde opgave moet doen.
3.6.3.
[geïntimeerde] heeft verschillende verweren gevoerd. Die verweren komen in het navolgende aan de orde.
3.6.4.
Bij de beoordeling neemt het hof, op grond van de stellingen van partijen, het volgende tot uitgangspunt:
  • De akte van 17 mei 1995 waarbij het recht van gebruik en bewoning is gevestigd, bevat geen beletsel voor de overdracht van de blote eigendom van de woning aan [appellant] .
  • De koopovereenkomst van 10 april 2010 is rechtsgeldig tot stand gekomen.
  • Voor de overdracht van de blote eigendom van de woning door [geïntimeerde] aan [appellant] is toestemming van de hypotheekhouder (thans ING Bank) nodig.
  • Het ligt in beginsel op de weg van [geïntimeerde] om de benodigde toestemming van de hypotheekhouder te vragen. [geïntimeerde] heeft dat niet gemotiveeerd betwist. Dat dit op haar weg als verkopende partij ligt, is ook geschreven door de notaris in diens e-mail van 27 september 2019. Dit komt het hof voorshands ook logisch voor omdat [geïntimeerde] , als mede-hypotheekgever (althans als rechtsopvolger van de mede-hypotheekgever [echtgenoot/erfgenaam] ) een contractuele relatie heeft met de hypotheekhouder, terwijl [appellant] (nog) geen contractuele relatie met de hypotheekhouder heeft.
  • Om de leveringsakte te kunnen passeren moet de notaris, mede in verband met de berekening van de overdrachtsbelasting, weten hoe hoog de overeengekomen koopsom is. Artikel 5 van de koopovereenkomst biedt daarover geen uitsluitsel.
  • Het ligt (in elk geval mede) op de weg van [geïntimeerde] om de hoogte van de koopsom aan de notaris op te geven. [geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd betwist dat dit in beginsel op haar weg ligt. Zij heeft bij pleidooi gesteld dat zij in staat is om deze opgave te doen, bijvoorbeeld door een taxatie van de woning te laten verrichten.
Tegen de achtergrond van deze uitgangspunten zal het hof de door [geïntimeerde] gevoerde verweren behandelen.
Is de vordering van [appellant] gebaseerd op de koopovereenkomst?
3.7.1.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] in hoger beroep de grondslag van zijn vordering gewijzigd en beroept [appellant] zich niet meer op de koopovereenkomst maar op het vonnis van 28 december 2016. Volgens [geïntimeerde] kan [appellant] zich niet op dat vonnis beroepen, omdat het vonnis geen veroordeling ten laste van [geïntimeerde] inhoudt. [geïntimeerde] verbindt hier de conclusie aan dat de vordering van [appellant] in dit kort geding moet worden afgewezen.
3.7.2.
Naar het oordeel van het hof legt [geïntimeerde] op deze wijze de stellingen van [appellant] te beperkt uit. [appellant] heeft in de toelichting op grief VII weliswaar gesteld dat hij zijn vordering niet baseert op de koopovereenkomst maar op het vonnis, maar uit de verdere inhoud van de grieven blijkt duidelijk dat [appellant] daarmee bedoelt dat, overeenkomstig het vonnis van 28 december 2016, de koopovereenkomst moet worden nagekomen. Dat is ook in overeenstemming met het feit dat [appellant] in het vonnis van 28 december 2016 is veroordeeld “tot nakoming van de overeenkomst van 10 april 2010”. In het vonnis is vervolgens nader uiteengezet hoe [appellant] de koopovereenkomst moet nakomen (kort gezegd door de koopsom te betalen en de blote eigendom van de woning af te nemen). Het dictum van het vonnis wijkt in zoverre ook niet af van de inhoud van de koopovereenkomst. Ook uit de verdere inhoud van de memorie van grieven, waarin [appellant] onder meer heeft gesteld dat [geïntimeerde] nakoming door [appellant] heeft verhinderd, dat [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim is geraakt en dat [geïntimeerde] ten onrechte de ontbinding van de koopovereenkomst heeft ingeroepen, blijkt voldoende duidelijk dat [appellant] nog nakoming van de koopovereenkomst door [geïntimeerde] verlangt, en dat [appellant] de koopovereenkomst wel aan zijn vordering ten grondslag legt.
Heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst op 11 mei 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk ontbonden?
3.8.1.
[geïntimeerde] heeft als verweer tegen de vordering van [appellant] voorts aangevoerd dat zij de koopovereenkomst van 10 april 2010 bij brief van 11 mei 2020 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat zij de overeenkomst dus niet meer hoeft na te komen. [appellant] heeft dat verweer bestreden. Volgens [appellant] verkeerde [geïntimeerde] op 11 mei 2020 in schuldeisersverzuim en mocht [geïntimeerde] daarom de overeenkomst op dat moment niet buitengerechtelijk ontbinden.
3.8.2.
Bij de beoordeling van dit geschilpunt is van belang dat zich tussen partijen het volgende heeft afgespeeld.
  • Nadat partijen de koopovereenkomst hadden gesloten en de vordering van het echtpaar [ouders van echtgenoot/erfgenaam] tot teruglevering van de woning was afgewezen, is tussen [appellant] en [geïntimeerde] een geschil ontstaan over de vraag of de blote eigendom van de woning vrij van hypotheek (standpunt [appellant] ) of belast met de bestaande hypotheek (standpunt [geïntimeerde] ) geleverd zou worden. [appellant] heeft geweigerd om de blote eigendom van de woning belast met de bestaande hypotheek af te nemen. Bij het bovengenoemde vonnis van 28 december 2016, dat bij arrest van 30 april 2019 is bekrachtigd en daarna onherroepelijk is geworden, is [appellant] in het ongelijk gesteld. Op grond van dat vonnis staat vast dat [appellant] ten onrechte heeft geweigerd om de woning belast met de bestaande hypotheek af te nemen. Ook staat naar het voorshands oordeel van het hof vast dat [appellant] ter zake op 20 november 2015 in verzuim is geraakt. [appellant] is bij het vonnis immers veroordeeld om met ingang van die datum de wettelijke rente over de koopsom aan [geïntimeerde] te vergoeden.
  • [appellant] heeft vervolgens bij brieven van zijn advocaat van 13 april 2017 en 14 juni 2017 aan [geïntimeerde] duidelijk gemaakt dat hij de blote eigendom van de woning belast met de bestaande hypotheek wilde afnemen en dat [geïntimeerde] daarom aan de bank (de hypotheekhouder) de daarvoor benodigde toestemming moest vragen. Toen [geïntimeerde] dat naliet, heeft [appellant] [geïntimeerde] bij dagvaarding van 23 juli 2019 in kort geding betrokken om haar medewerking aan de levering af te dwingen. Nadat die vordering bij vonnis van 9 september 2019 was afgewezen omdat [appellant] volgens de voorzieningenrechter zelf de benodigde opdracht aan de notaris zou kunnen geven, heeft [appellant] zelf de notaris de opdracht gegeven om de leveringsakte in orde te maken, de datum voor levering te bepalen, en de benodigde informatie op te vragen bij [geïntimeerde] of haar advocaat. Dienovereenkomstig heeft de notaris zich met zijn verzoek van 23 september 2019 tot de advocaten van beide partijen gewend. Naar het voorshands oordeel van het hof ligt in deze gang van zaken besloten dat [appellant] zijn verzuim, dat op 20 december 2015 is ingetreden, mogelijk al in 2017 maar in elk geval in september 2019 (toen het arrest van 30 april 2019 onherroepelijk was geworden) heeft gezuiverd in de zin van artikel 6:86 BW. [appellant] heeft door het voeren van de kortgedingprocedure van medio 2019 en door het vervolgens inschakelen van de notaris naar het voorshands oordeel van het hof immers onmiskenbaar duidelijk gemaakt dat hij de blote eigendom van de woning belast met de bestaande hypotheek wilde afnemen. Hij heeft daarmee uitdrukkelijk afstand genomen van zijn eerdere standpunt dat hij de blote eigendom van de woning alleen vrij van hypotheek wilde afnemen. Het was in september 2019 voor [appellant] nog mogelijk om zijn verzuim op deze wijze te zuiveren. De koopovereenkomst bestond op dat moment immers nog. [geïntimeerde] heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij op dat moment de zuivering van het verzuim mocht weigeren op de voet van het laatste zinsdeel van artikel 6:86 BW. In de gedragingen van [appellant] lag naar het voorshands oordeel van het hof besloten dat hij bij de afname van de woning volledig, overeenkomstig het vonnis van 28 december 2016, aan zijn verplichtingen zou voldoen, dus ook voor zover het de buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente betreft. Dat [geïntimeerde] aanleiding had om te veronderstellen dat [appellant] dit niet zou doen, heeft zij in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt.
  • [geïntimeerde] heeft zich vervolgens bij brief van haar advocaat van 9 oktober 2019 aan de notaris op het standpunt gesteld dat zij niet bereid is om allerlei handelingen te verrichten (hof: waarmee kennelijk gedoeld wordt op het vragen van toestemming aan de bank voor de overdracht van de blote eigendom van de woning, en het opgeven van de hoogte van de overeengekomen koopprijs), vóórdat [appellant] ten minste de (na de verrekening als bedoeld in artikel 5 van de koopovereenkomst resterende) koopsom, de rente en de buitengerechtelijke kosten onder de notaris heeft gestort. Naar het voorshands oordeel van het hof heeft [appellant] terecht het standpunt ingenomen dat [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim is geraakt door zich op deze wijze op te stellen. Volgens de koopovereenkomst hoefde [appellant] immers de koopsom pas op de leveringsdatum te voldoen. Daartoe diende [appellant] ervoor te zorgen dat de koopsom tijdig vóór de levering onder de notaris zou zijn gestort. De koopovereenkomst bevat echter geen verbintenis voor [appellant] om de koopsom al onder de notaris te storten vóórdat vast staat dat de levering doorgang kan vinden (waarvoor onder meer de toestemming van de hypotheekhouder nodig is). Een dergelijke verplichting is naar het voorshands oordeel van het hof ook niet neergelegd in het vonnis van 28 december 2016. De veroordeling die bij dat vonnis ten laste van [appellant] is uitgesproken, houdt naar de kern genomen in dat [appellant] de koopovereenkomst moet nakomen (door de koopsom te storten en de blote eigendom van de woning belast met hypotheek af te nemen). Tussen die twee deelverplichtingen (het storten van de koopsom en het afnemen van de woning) is in het vonnis naar het voorshands oordeel van het hof geen nadere rangorde aangebracht. In het vonnis is niet op duidelijke wijze afgeweken van de bepaling uit de koopovereenkomst dat de koopsom pas op de leveringsdatum daadwerkelijk aan [geïntimeerde] moet worden voldaan. Ook in de e-mail van de notaris van 7 oktober 2019 wordt in feite bevestigd dat [appellant] nog niet tot het storten van de koopsom gehouden was (
Om bovenstaande redenen volgt het hof voorshands het standpunt van [appellant] dat [geïntimeerde] in schuldeisersverzuim is geraakt, althans zelf in de nakoming van de koopovereenkomst is tekortgeschoten, door te weigeren om toestemming voor de overdracht te vragen aan hypotheekhouder en door te weigeren om de hoogte van de koopsom (vóór de in artikel 5 van de koopovereenkomst bedoelde verrekening) aan de notaris op te geven. Om de hiervóór in rov. 3.6.4 genoemde redenen is het hof voorshands van oordeel dat het op de weg van [geïntimeerde] lag om de genoemde toestemming te vragen en de genoemde opgave te doen.
3.8.3.
Het hof heeft bij het voorgaande ook laten meewegen dat [geïntimeerde] , naar het voorshands oordeel van het hof, in 2019 geen reële aanleiding had om te veronderstellen dat [appellant] , nadat toestemming van hypotheekhouder zou zijn verkregen, het bedrag van de koopsom zou zijn bepaald en de leveringsakte in concept gereed zou zijn gemaakt, niet zou voldoen aan zijn verplichting tot betaling van de koopsom en aan zijn overige financiële verplichtingen. Uit alle gedragingen bleek dat [appellant] de koopovereenkomst wilde nakomen. Hij heeft [geïntimeerde] meermaals aangeschreven tot medewerking, hij is in 2019 een kort geding gestart om [geïntimeerde] tot medewerking te bewegen en hij wilde uiteraard geen dwangsommen verbeuren door de veroordeling tot nakoming van de koopovereenkomst uit het vonnis van 28 december 2016 niet na te komen. Voorshands moet het er daarom voor gehouden worden dat [geïntimeerde] ten onrechte weigert om te voldoen aan het verzoek van de notaris van 23 september 2019, althans zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij pas aan dat verzoek hoeft te voldoen nadat [appellant] het in artikel 5 van de koopovereenkomst genoemde bedrag vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten onder de notaris heeft gestort. Dat [appellant] mogelijk wel al geld onder de notaris had kúnnen storten, voert niet tot een ander oordeel. [appellant] was tot het doen van een dergelijke storting naar het voorlopig oordeel van het hof nog niet verplicht, en [geïntimeerde] had dat redelijkerwijs moeten begrijpen.
3.8.4.
Het bovenstaande brengt naar het voorlopig oordeel van het hof mee dat [geïntimeerde] op 11 mei 2020 niet de bevoegdheid had om de koopovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Op dat moment verkeerde zij zelf in verzuim, terwijl [appellant] zijn eerdere verzuim had gezuiverd en nakoming van de overeenkomst verlangde.
Toewijzing van de gewijzigde vordering
3.9.1.
Op grond van het bovenstaande concludeert het hof voorshands dat de koopovereenkomst van 10 april 2010 nog bestaat, en dat de partijen de uit die overeenkomst voortvloeiende verbintenissen vooralsnog moeten nakomen.
3.9.2.
Het hof zal daarom het beroepen vonnis vernietigen en de in hoger beroep gewijzigde vordering van [appellant] toewijzen, aldus dat het hof [geïntimeerde] zal veroordelen om;
  • A. aan de huidige hypotheekhouder toestemming te vragen voor de overdracht van de blote eigendom van de woning aan [appellant] ;
  • B. aan de notaris een opgave te doen van de overeengekomen koopprijs van de woning en de wijze van betaling van de koopprijs, dus een overzicht met conclusie van de te verrekenen bedragen als bedoeld in artikel 5 van de koopovereenkomst.
Het hof zal aan de onder A genoemde veroordeling een termijn verbinden van één maand. Die termijn moet ruimschoots voldoende worden geacht om het verzoek voldoende gemotiveerd bij de hypotheekhouder te kunnen indienen. Aan de onder B genoemde veroordeling zal het hof een termijn verbinden van drie maanden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft gesteld dat zij ter bepaling van het aan de notaris op te geven bedrag de woning wil laten taxeren, dat [appellant] bij gelegenheid van het pleidooi geen verweer heeft gevoerd tegen die beoogde aanpak en dat met het laten verrichten van een taxatie enige tijd is gemoeid. Overigens acht het hof het denkbaar dat ter voldoening aan veroordeling B niet zozeer een taxatie van de woning maar een taxatie van de in artikel 5 en onder (a) van de koopovereenkomst genoemde vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] plaatsvindt.
3.9.3.
Het hof kan geenszins uitsluiten dat tussen partijen verdere geschilpunten zullen ontstaan, bijvoorbeeld indien de hypotheekhouder geen toestemming verleent voor de overdracht van de blote eigendom van de woning dan wel voorwaarden verbindt aan de overdracht, en indien partijen geen overeenstemming bereiken over de hoogte van de aan de notaris op te geven koopprijs. Die kwesties vallen echter buiten het kader van dit kort geding, waarin de vorderingen van [appellant] slechts een beperkte strekking hebben. Het hof geeft partijen in overweging om ten aanzien van eventuele nadere geschilpunten een minnelijke regeling te treffen teneinde verdere juridische procedures met de daarmee gepaard gaande kosten te voorkomen.
3.9.4.
Het hof zal aan de uit te spreken veroordelingen de hierna te vermelden gematigde en gemaximeerde dwangsommen verbinden.
3.9.5.
Uit het bovenstaande volgt dat [geïntimeerde] in dit kort geding grotendeels in het ongelijk wordt gesteld. Het hof zal [geïntimeerde] daarom veroordelen in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter en in de proceskosten van het hoger beroep, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente.
3.9.6.
Het hof zal dit arrest tot slot, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het hof wijst het meer of anders gevorderde af.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaak-/rolnummer C/03/278957 / KG ZA 20-231 tussen partijen gewezen vonnis 22 juli 2020;
opnieuw rechtdoende:
  • I. veroordeelt [geïntimeerde] om binnen één maand na de betekening van dit arrest aan de huidige houder van het hypotheekrecht op de woning aan de [adres] te [plaats] toestemming te vragen voor de overdracht van de blote eigendom van die woning door [geïntimeerde] aan [appellant] ter uitvoering van de koopovereenkomst van 10 april 2010;
  • II. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 200,-- per dag indien zij niet binnen de onder I genoemde termijn aan de onder I vermelde veroordeling voldoet, en bepaalt dat ter zake deze veroordeling boven een bedrag van € 25.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd;
  • III. veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie maanden na de betekening van dit arrest aan [notaris] van MHK Notarissen opgave te doen van de overeengekomen koopprijs van de woning en de wijze van betaling van de koopprijs, dus een overzicht met conclusie van de te verrekenen bedragen als bedoeld in artikel 5 van de koopovereenkomst;
  • IV. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 200,-- per dag indien zij niet binnen de onder I genoemde termijn aan de onder III vermelde veroordeling voldoet, en bepaalt dat ter zake deze veroordeling boven een bedrag van € 25.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd;
  • veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 102,96 aan dagvaardingskosten, € 304,-- aan griffierecht en € 980,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] tot op heden op € 102,96 aan dagvaardingskosten, € 332,-- aan griffierecht en € 2.228,-- aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en T. van Malssen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 maart 2021.
griffier rolraadsheer