3.1.In rov. 2.1 tot en met 2.12 van het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de kantonrechter vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen de feitenvaststelling. Wonen Limburg heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij uit gebrek aan wetenschap betwist dat wijlen de echtgenote van [appellant] een kattenallergie had (zoals volgens haar in de vaststelling van de feiten in rov. 2.8 van het vonnis waarvan beroep lijkt te zijn opgenomen). Het hof zal hierna de door de kantonrechter vastgestelde feiten weergeven (vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.12), maar bedoelde (bij)zin over de kattenallergie weglaten. In dit hoger beroep kan dus worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant] en zijn echtgenote huurden sinds 11 oktober 2002 van (de rechtsvoorgangster van) Wonen Limburg woonruimte aan het adres [adres] in [plaats] . De woning maakt onderdeel uit van een woon/zorgcentrum. De huurprijs bedraagt € 412,85 per maand exclusief 30,00 servicekosten.
Op 1 maart 2018 is de echtgenote van [appellant] overleden. Sindsdien huurt [appellant] de woning alleen.
3.1.2.Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Zelfstandige Woonruimte (verder: de algemene huurvoorwaarden) van toepassing en de Algemene huisregels kleinere complexen (verder: het huishoudelijk reglement).
3.1.3.In het huishoudelijk reglement is, ten aanzien van het houden van honden en/of katten, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“
Honden en katten
De huurovereenkomst laat het toe dat bewoners een hond en/of kat houden. (…)”
3.1.4.[appellant] en wijlen zijn echtgenote stelden dat zij sinds februari 2014 ernstige overlast ervoeren van de buurvrouw die toen op huisnummer [huisnummer] (behorend tot het woon-/zorgcentrum) is komen wonen. Deze buurvrouw hield wisselend tussen de zes en vijftien katten. Volgens [appellant] waaiden er dagelijks grote hoeveelheden huidschilfers en kattenhaar via het balkon van de buurvrouw de woning van [appellant] en zijn echtgenote binnen. De balkons zijn gescheiden door een schot met kieren. De deuren naar de beide woonkamers van de appartementen liggen naast elkaar, ongeveer 80 cm van elkaar verwijderd. Volgens [appellant] klopte de buurvrouw enkele keren per dag, maar veelal ook ’s nachts, haar matten op het balkon. Ook ervoeren zij stankoverlast van urine.
3.1.5.[appellant] heeft bij brief van 5 augustus 2015 (aangevuld per mail van 21 augustus 2015) gericht aan Wonen Limburg, geklaagd over de door hem en zijn echtgenote ervaren overlast. In zijn brief meldt hij dat zijn echtgenote de maand ervoor wegens acute ademnood een week in het ziekenhuis heeft gelegen. Daar is, zo schrijft [appellant] , vastgesteld dat zij, naast permanente ademproblemen in verband met een longziekte uit de zestiger jaren, een allergie heeft voor katten. Voorts meldt hij dat er binnenshuis op nummer [huisnummer] een ventilator is geplaatst waarvan de afvoer via een pijpje op het balkon van de buurvrouw uitkomt. [appellant] schrijft dat hij dit heeft gemeld aan [medewerker van de Stichting] van Wonen Limburg, maar dat het pijpje was verdwenen toen deze ging kijken. [appellant] schrijft in de brief dat er desondanks op zijn gaashorren pluizen kattenharen aanwezig zijn.
3.1.6.Wonen Limburg heeft naar aanleiding van de brief van [appellant] van 5 augustus 2015 op 13 augustus 2015 telefonisch contact gehad met de buurvrouw van nummer [huisnummer] . Deze gaf toen aan zes katten te hebben vanaf het moment dat ze er woont, maar deze binnen te houden, zodat ze geen overlast veroorzaken. [medewerker van de Stichting] heeft vervolgens op 25 augustus 2015 een huisbezoek gebracht aan [appellant] . [medewerker van de Stichting] heeft [appellant] toen geadviseerd zelf met de buurvrouw, die had aangegeven open te staan voor een gesprek, in gesprek te gaan om te vragen de ventilator, die geplaatst was om lucht uit het appartement te blazen niet meer te gebruiken, zodat [appellant] en zijn echtgenote geen overlast zouden ondervinden van de kattenharen. [appellant] heeft daarmee ingestemd.
3.1.7.Bij brief van 27 augustus 2016 klaagt [appellant] over de aanwezigheid van een kattenfokkerij in de woning van zijn buurvrouw en verzoekt hij Wonen Limburg, onder verwijzing naar het huishoudelijk reglement, waarin is toegestaan een hond en/of een kat te houden, handhavend op te treden richting zijn buurvrouw. Daarnaast klaagt [appellant] over een penetrante stank die weleens aanwezig is in de ruimte met de gemeenschappelijke afvalcontainer, welke stank volgens [appellant] het gevolg is van gedumpte kattenontlasting. [appellant] meldt tevens dat de afvoer op het balkon inmiddels inactief is.
3.1.8.Bij brief van 12 september 2016 bericht Wonen Limburg naar aanleiding hiervan dat wijkbeheerder [wijkbeheerder] de buurvrouw heeft bezocht en dat deze tijdens dit bezoek heeft geconstateerd dat er inderdaad veel katten waren (15 stuks). Wonen Limburg geeft aan dat de woning niet vervuild is, niet stinkt en dat de katten goed worden verzorgd. De buurvrouw geeft aan dat de katten niet buiten komen. Verder stelt Wonen Limburg in de brief dat [wijkbeheerder] met de buurvrouw afspraken heeft gemaakt over hoe zij het afval moet deponeren in de container (kattenkorrels in een gesloten zak). Tot slot meldt Wonen Limburg dat naar haar oordeel geen sprake is van overlast. De buurvrouw houdt zich aan de regels en doet er alles aan om overlast te voorkomen.
3.1.9.[appellant] wijst bij brief/bezwaarschrift van 15 oktober 2016 nogmaals op het huishoudelijk reglement, waarop Wonen Limburg bij brief van 31 oktober 2016 laat weten dat het niet de bedoeling is het houden van meer dan een hond en/of kat te verbieden, maar om het veroorzaken van overlast te reguleren. Nu zij geen objectief waarneembare overlast heeft kunnen constateren, ziet zij geen mogelijkheid op te treden tegen de buurvrouw.
3.1.10.In december 2016 dient [appellant] samen met vier andere huurders een klacht in tegen Wonen Limburg bij de Geschillencommissie Noord- en Midden-Limburg (verder: de geschillencommissie). Nadat Wonen Limburg schriftelijk verweer heeft gevoerd en een zitting is gehouden, doet de geschillencommissie op 14 februari 2017 uitspraak.
De geschillencommissie oordeelt dat de betreffende bepaling in het huishoudelijk reglement, waarin is bepaald dat het houden van “een kat en/of hond” is toegestaan, aldus moet worden uitgelegd dat heel beperkt huisdieren zijn toegestaan. De klacht met betrekking tot het niet-naleven van het aantal te houden katten wordt dan ook gegrond verklaard en Wonen Limburg wordt geadviseerd handhavend op te treden tegen de buurvrouw van nummer [huisnummer] .
3.1.11.De buurvrouw van nummer [huisnummer] is in augustus 2017 vertrokken.
3.1.12.Bij brief van 11 augustus 2017 heeft [appellant] Wonen Limburg gevraagd om een huurprijsvermindering van € 100,00 per maand over de periode dat de buurvrouw naast hem woonde. Wonen Limburg heeft dat verzoek bij brief van haar gemachtigde van 6 september 2017 afgewezen.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde [appellant] (in conventie) bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.
Te verklaren voor recht dat gedaagde jegens eiser onrechtmatig gehandeld heeft, althans ernstig tekortgeschoten is in de nakoming van haar contractuele en wettelijke verplichtingen, in het bijzonder met betrekking tot het te verwachten huurgenot in een Woon/Zorg instelling voor oudere mindervaliden en naar aanleiding van de door eiser ingediende klachten een te verwachten vlotte, objectieve klachtafhandeling door actief oplossingsgericht handelen.
2.
Gedaagde te veroordelen een gedeelte van de reeds betaalde huur over de periode februari 2014 tot augustus 2017 aan eiser te restitueren, te begroten op ten minste 50% van de maandelijkse huur of door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.
Gedaagde te veroordelen aan eiser immateriële schadevergoeding te betalen. Gelet op de verplichtingen van gedaagde jegens eiser, haar houding, de duur en de ernst van de klachten en de effecten van de klachten op zijn gezondheid en van wijlen diens echtgenote vindt eiser een bedrag van € 9.000,-- billijk of te begroten op een door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
4.
Gedaagde zal veroordelen in al de kosten van onderhavige procedure, daaronder begrepen de door UEA in goede justitie te begroten nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten inclusief de nakosten, te berekenen vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.2.Op wat [appellant] aan deze vorderingen ten grondslag heeft gelegd en het daartegen door Wonen Limburg gevoerde verweer zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, bij de beoordeling van de grieven ingaan.
3.2.3.Wonen Limburg heeft reconventionele vorderingen ingesteld. Nu deze vorderingen in hoger beroep niet aan de orde zijn, zal het hof die hier niet weergeven.