Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,echtelieden, wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,echtelieden, wonende te Boxtel,
[geïntimeerde 3] ,
[geïntimeerde 4] ,
7.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
8.De verdere beoordeling
“De koper van [adres 1] had ons eerder al laten weten geen belangstelling te hebben,”Op zichzelf is dat begrijpelijk want dat zou betekenen dat zij voor dat pad de zorg kregen, terwijl zij daarvoor in feite niets zouden terugkrijgen. Dan zou het namelijk ook in de rede hebben gelegen dat er op instigatie van de Gemeente - die dat immers eerder had toegezegd - een erfdienstbaarheid zou zijn gevestigd ten behoeve van de gebruikers van het pad. Dat de brief van de Gemeente met de levering in april 2004 zou zijn achterhaald, zoals [appellanten] stellen, moet daarom worden verworpen, zeker nu vast staat dat het pad daarna gewoon is blijven liggen en is gebruikt, kennelijk met instemming van de Gemeente. Tekenend is in dat verband ook dat de Gemeente, in tegenstelling tot haar eerdere toezegging aan de bewoners van de achtergelegen woningen (de gebruikers van het pad), daarna ook geen erfdienstbaarheid heeft gevestigd. Dat was immers niet nodig zolang zij als eigenaar het gebruik als pad gedoogde. Vervolgens heeft de kadastrale inmeting blijkbaar pas twee jaar later plaatsgevonden, bij de verkoop aan [appellanten] . Kennelijk is toen het pad “gevoegd” bij het door [appellanten] gekochte perceel en vervolgens zo ingetekend op de kadastrale kaart. Bij die inmeting was blijkens het relaas van bevindingen weliswaar een vertegenwoordiger van de Gemeente als vervreemder aanwezig, maar dat is te weinig om aan te nemen dat er op enig moment ook een overdracht van de eigendom van het pad heeft plaatsgevonden. Daarvoor is immers, zoals hiervoor al is opgemerkt, een titel en een levering nodig.