Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[ appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant 3],
wonende te [woonplaats] ,
[appellant 4],
[ appellante 5],
8.Het verdere verloop van de procedure
- Het tussenarrest van 4 september 2018, waarin de vordering in het incident ex art. 843 Rv. is afgewezen en de proceskostenveroordeling is aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak;
- de memorie van antwoord tevens houdende grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel en vermeerdering van eis met een productie;
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel appel met producties;
- de akte overlegging producties van [appellanten] ;
- de antwoordakte van [geïntimeerde] ;
- nadere producties 25 tot en met 27, die [geïntimeerde] ter gelegenheid van het pleidooi in het geding heeft gebracht;
- nadere producties 48 tot en met 54 die [appellanten] ter gelegenheid van het pleidooi in het geding hebben gebracht;
- het pleidooi, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
9.De beoordeling in de hoofdzaak
De algemene vergadering heeft alle bevoegdheden, die niet door de wet, deze statuten, huishoudelijk reglement of andere regels zijn toegekend of voorbehouden. (…)”.
Het hoofdbestuur heeft alle bevoegdheden, behalve die welke door de wet, de statuten en/of andere reglementen uitdrukkelijk aan de algemene vergadering van EHBO Limburg zijn voorbehouden.”
In gevallen waarin de wet, de statuten of het huishoudelijk reglement niet voorzien, alsmede bij verschil van mening over de uitleg van deze statuten of van het huishoudelijk reglement beslist het hoofdbestuur.”
Aan de leden van het hoofdbestuur, de adviseurs en door het hoofdbestuur dan wel algemene vergadering ingestelde commissies worden voor de vervulling van hun taak de nodige reis- en verblijfskosten uit de kas van EHBO Limburg vergoed.”
[ appellant 1] : € 963,70
[appellant 4] : € 1.5247,77 (bedoeld zal zijn: € 1.547,77)
[appellant 2] : € 623,40
( [ appellante 5] : € 553,64
[appellant 3] : € 10.712,56
- een hoofdsom van € 16.997,94, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 juli 2015, althans de datum van dagvaarding;
vergoeding secretariaat’ heeft gedeclareerd.
Reeds jaren staat er een vast bedrag van € 1.200,= als kosten secretariaat.’ Door [geïntimeerde] is niet gesteld dat daarover indertijd bezwaren vanuit de algemene ledenvergadering naar voren zijn gebracht. Ook volgt uit de verslagen van de kascontrolecommissie over de jaren 2010 tot en met 2013 dat door die commissie geadviseerd is om het bestuur décharge te verlenen.
‘Een nieuw bestuur kan zijn eigen koers bepalen’als ook
‘Bestuur moet zelf beslissen over hun activiteiten’.
2010 € 1.840,00 (€ 3.340,00 - € 1.500,00)
€ 200,76 (€ 1.700,76 - € 1.500,00) +
€ 3.212,56te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2015.
€ 446,25 conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten in aanmerking.
[geïntimeerde] heeft voorts aanspraak gemaakt op een bedrag van in totaal € 2.359,50 dat voldaan is aan [stichting 2] . [appellant 4] en zijn voormalig echtgenote zijn bestuurders van deze stichting. Aan de betaling ligt een drietal facturen ten grondslag ter zake boekhoudkundige werkzaamheden, terwijl deze stichting zich volgens [geïntimeerde] bezig houdt met Franse taal- en letterkunde en geen boekhoudkundige werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft verricht. [appellanten] hebben als verweer tegen de vordering (onder meer onder verwijzing naar de jaarrekeningen 2012 en 2013) aangevoerd dat [stichting 2] wel boekhoudkundige werkzaamheden ten behoeve van [geïntimeerde] heeft verricht vanaf 2010 tot en met 2014. Ter zitting is aangevoerd dat deze werkzaamheden op verzoek van het bestuur (bij gebreke van een opvolgend penningmeester in het bestuur) door de heer [naam 2] zijn verricht en op zijn verzoek gefactureerd zijn via [stichting 2] . Daargelaten dat het hof niet inziet waarom boekhoudkundige werkzaamheden door een derde gefactureerd zouden moeten worden via een stichting die gelieerd is aan [appellant 4] als toenmalige voorzitter van [geïntimeerde] , wijst het hof ook dit onderdeel van de aanvullende vordering af omdat [geïntimeerde] niet meer, althans onvoldoende heeft weersproken dat de gefactureerde boekhoudkundige werkzaamheden waarvoor is gedeclareerd ten behoeve van [geïntimeerde] zijn verricht.
Tevens heeft [geïntimeerde] bedragen van € 135,00 en € 1.487,50 gevorderd die betaald zijn aan respectievelijk de heer [oud bestuurslid 2] en ene ‘ [naam 3] ’, waarbij volgens [geïntimeerde] onderliggende facturen ontbreken. [appellanten] heeft daartegen ingebracht dat [oud bestuurslid 2] een oud-bestuurder was en dat ‘ [naam 3] ’ staat voor de heer [naam 3] , die de website van [geïntimeerde] heeft aangepast. De onderliggende factuur is daarbij alsnog aangeleverd. Het hof zal dit onderdeel van de aanvullende vordering daarom als voldoende gemotiveerd weersproken afwijzen.
Ook zijn door [geïntimeerde] diverse betalingen gevorderd die in 2011 en 2012 met de pinpas van [geïntimeerde] kennelijk voor privé-uitgaven - want niet verantwoord in de administratie - zijn verricht. In totaal gaat het daarbij om € 2.135,89, zonder dat hieraan volgens [geïntimeerde] facturen ten grondslag liggen. [appellanten] hebben gemotiveerd betwist dat geen facturen aan de betalingen ten grondslag liggen en diverse facturen als productie in het geding gebracht. [appellanten] hebben toegelicht dat deze betalingen volgens bestendig gebruik zijn gedaan voor jaarlijkse kerstattenties aan bestuursleden en een sober kerstetentje, waaraan [naam 1] , huidig bestuurslid, heeft deelgenomen en dus van kan getuigen. [geïntimeerde] heeft weliswaar de juistheid van dit verweer in twijfel getrokken, maar zij gaat er daarbij aan voorbij dat de stelplicht en bewijslast ter zake de beweerde onrechtmatige betalingen bij haar rust, waaraan door haar in dit kader niet is voldaan. Dit onderdeel van de vordering zal eveneens worden afgewezen.
€ 537,00).