ECLI:NL:GHSHE:2021:603

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
26 februari 2021
Zaaknummer
AVNR. 000073-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Raadkamerbeschikking in hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris om 3 dagen vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, omdat hij een eerder opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel zou hebben overtreden. Deze maatregel hield in dat de veroordeelde geen contact mocht opnemen met de aangeefster, die eerder slachtoffer was van belaging door de veroordeelde. De verdediging voerde aan dat de rechter-commissaris niet tot tenuitvoerlegging had mogen overgaan, omdat de vordering tot het verkrijgen van bewijs op basis van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering onrechtmatig was. Het Openbaar Ministerie stelde daarentegen dat het beroep verworpen diende te worden.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de rechter-commissaris voldoende aanwijzingen had om te oordelen dat de veroordeelde de vrijheidsbeperkende maatregel had overtreden. De vordering tot het uitleveren van historische telefoongegevens, die leidde tot de conclusie dat de veroordeelde contact had gezocht met de aangeefster, werd als rechtmatig beschouwd. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris abusievelijk melding maakte van een gedragsbeïnvloedende maatregel in plaats van een vrijheidsbeperkende maatregel, niet van invloed was op de rechtmatigheid van de beslissing.

Uiteindelijk heeft het hof het hoger beroep afgewezen en de beslissing van de rechter-commissaris bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van vrijheidsbeperkende maatregelen en de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om bewijs te vergaren in het kader van opsporingsonderzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling strafrecht
Raadkamerappelnummer: AVNR. 000073-21
Parketnummer 1e aanleg: [parketnummer]
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft gezien de akte van de griffier van de [rechtbank] , waarbij namens:

[Appellant]

[geboortedatum en plaats]
[adres]
hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris van [datum] , bij welke beslissing de rechter-commissaris besloten heeft tot tenuitvoerlegging van 3 dagen vervangende hechtenis, in verband met het overtreden van een vrijheidsbeperkende maatregel.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en de [raadsvrouw] .
Veroordeelde is in beroep gekomen tegen de beslissing van de rechter commissaris van [datum] tot tenuitvoerlegging van 3 dagen vervangende hechtenis omdat veroordeelde een eerder aan hem door de politierechter op [datum] opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel zou hebben overtreden. Het gaat daarbij meer in het bijzonder om een contactverbod. Veroordeelde is bij datzelfde vonnis door de politierechter veroordeeld voor belaging, meermalen gepleegd.
Het standpunt van de verdediging.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat de rechter commissaris niet tot de tenuitvoerlegging had mogen komen nu er een vordering is gedaan ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering, uit de resultaten waarvan is geconcludeerd dat veroordeelde [aangeefster] heeft gebeld. Een dergelijke vordering had niet gedaan mogen worden op grond van de enkele mededeling van [aangeefster] dat veroordeelde haar zou hebben gebeld. Immers het zoeken van contact met een persoon met wie krachtens een vrijheidsbeperkende maatregel geen contact mag worden gezocht, is namelijk geen strafbaar feit terwijl een verdenking van een strafbaar feit wel nodig is om een vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering te kunnen doen.
Nu de vordering ex artikel 126nd onrechtmatig is gedaan, kunnen de resultaten daarvan niet rechtvaardigen dat wordt aangenomen dat er aanwijzingen zijn dat appellant de maatregel heeft overtreden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep dient te worden verworpen.
Het oordeel van het hof.
Aan veroordeelde is op [datum] door de politierechter bij vonnis een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in houdende dat het veroordeelde verboden is om contact op te nemen met [aangeefster] Veroordeelde is bij datzelfde vonnis veroordeeld voor belaging van [aangeefster] meermalen gepleegd.
Door de officier van justitie is op [datum] gevorderd de tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde bij vonnis van de politierechter van [datum] opgelegde vervangende hechtenis wegens het niet naleven van de vrijheidsbeperkende maatregel nu veroordeelde op [datum] contact zou hebben gezocht met [aangeefster] .
De rechter-commissaris heeft vervolgens op [datum] veroordeelde en zijn raadsvrouw gehoord alsmede de officier van justitie. Op diezelfde dag heeft de rechter-commissaris de vordering van de officier van justitie toegewezen en een bevel tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis gegeven, daarbij overwegende dat de rechter-commissaris in het proces-verbaal van de politie voldoende aanwijzingen ziet dat op [datum] door veroordeelde telefonisch contact is gezocht met [aangeefster] hetgeen de overtreding van de gedragsbeïnvloedende maatregel is.
Uit het dossier blijkt voorts het volgende.
Op [datum] heeft de [verbalisant] een proces verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit blijkt dat [aangeefster] aan verbalisant meedeelt dat zij op [datum] een video-oproep heeft ontvangen van een voor haar onbekend nummer. Daarop heeft [aangeefster] dat nummer gebeld en hoorde zij op de voicemail de stem van veroordeelde.
[aangeefster] heeft vervolgens de voicemail aan de politie toegestuurd en de verbalisant hoort dat deze voicemail is ingesproken met de naam van veroordeelde. Verbalisant verklaart dat zij de stem ambtshalve herkent omdat zij in verband met de eerdere stalkingszaak veroordeelde heeft verhoord, telefonisch heeft gesproken en een groot aantal geluidsopnamen heeft gehoord van voicemailberichten die veroordeelde had achtergelaten voor [aangeefster] . Daarnaast is het nummer eindigend op [nummer] volgens de verbalisant ook bij de politie bekend als een telefoonnummer van veroordeelde.
Op [datum] maakt dezelfde [verbalisant] een proces-verbaal van bevindingen op waaruit het navolgende blijkt.
[aangeefster] heeft contact opgenomen met de politie en meldt dat zij op [datum] is gebeld door een persoon met een anoniem nummer. De voicemail werd ingesproken door een mannenstem die zij herkende als [Veroordeelde] . Hierop zijn aldus de verbalisant, historische telefoongegevens opgevraagd van het nummer van [aangeefster] . Op de printlijst is te zien dat [aangeefster] op [datum] een oproep heeft ontvangen van telefoonnummer eindigend op [nummer] . Dit nummer is aldus de verbalisant, in de politiesystemen bekend als het nummer van [Veroordeelde] .
Op [datum] wordt een proces-verbaal verdenking van overtreding van artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafrecht ( belaging) opgemaakt tegen veroordeelde. Daarin is onder meer het volgende verwoord:
De verdenking blijkt uit het volgende.
Verdachte (veroordeelde) werd eerder veroordeeld voor stalking van [aangeefster] Hij heeft hiervoor justitiële voorwaarden, een ervan is dat hij op geen enkele wijze contact op mag nemen met [aangeefster] . Op [datum] werd haar voicemail ingesproken. Hierop is een mannenstem hoorbaar. Volgens [aangeefster] is dit de stem van verdachte. Aan de hand van historische telefoon gegevens van [aangeefster] moet vastgesteld of er werd gebeld met het/een telefoonnummer van verdachte.
Vervolgens verzoekt de verbalisant om een vordering tot het uitleveren van historische telefoongegevens van het nummer van [aangeefster] .
Die vordering wordt vervolgens op [datum] gedaan in het belang van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van de verdenking van het misdrijf als bedoeld in artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (belaging).
Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof dat de vordering ex artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering is gedaan in het kader van het opsporingsonderzoek tegen verdachte, zijnde veroordeelde, wegens de verdenking van overtreding van artikel 285b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. Voor zover door de raadsvrouw is betoogd dat de vordering is gedaan in verband met de overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel, en derhalve onrechtmatig is geweest, mist dat verweer feitelijke grondslag.
Dat vervolgens de bevindingen op grond van de vordering uitlevering historische telefoongegevens mogelijk zijn gebruikt ter bevestiging dat de oproep op [datum] afkomstig is geweest van een aan appellant toebehorend telefoonnummer, ervan uitgaande dat de rechter-commissaris daarop mede zijn oordeel heeft gebaseerd dat er voldoende aanwijzingen in het dossier zijn dat appellant de vrijheidsbeperkende maatregel heeft overtreden, is naar het oordeel van het hof niet onrechtmatig nu er geen rechtsregel is die zich tegen dat gebruik verzet.
Het hof overweegt hierbij ten overvloede nog als volgt.
De vordering tot het uitleveren van historische telefoongegevens betrof een telefoonnummer dat niet aan appellant maar aan [aangeefster] toebehoort. Niet valt in te zien welk belang van verdachte is geschaad.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat het belang van verdachte gelegen is in de omstandigheid dat indien de vordering tot het uitleveren van historische telefoongegevens niet zou zijn gedaan, men er niet zou zijn achter gekomen dat appellant de vrijheidsbeperkende maatregel had overtreden, is het hof van oordeel dat dat geen rechtens te beschermen belang is.
Tot slot is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris abusievelijk melding maakt van overtreding van een gedragsbeïnvloedende maatregel in plaats van een vrijheidsbeperkende maatregel, een en ander niet anders maakt.
Alles overziend wijst het hof af het beroep.

BESCHIKKENDE IN HOGER BEROEP:

Wijst af het hoger beroep.
Bevestigt de beslissing waarvan beroep.
Aldus gedaan op
door mr. B. Stapert, voorzitter, mr. G.P.M.F. Mols en mr. J.P.F. Rijken, raadsheren, in tegenwoordigheid van S.J.H. van Beekveld, griffier.
De advocaat-generaal bij dit Gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
's-Hertogenbosch, [datum]