ECLI:NL:GHSHE:2021:591

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.268.314_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en kinderalimentatie na scheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2021, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], en om aanpassing van de kinderalimentatie. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen eenmaal in de twee weken bij de vader verblijven en dat de vader € 369,26 per maand per kind aan de moeder dient te betalen. De vader is het niet eens met deze regeling en vraagt om een grotere rol in de opvoeding van de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de kinderen bij de moeder wonen. Het hof heeft de ouders aangemoedigd om deel te nemen aan het hulptraject 'Ouderschap Blijft', om de communicatie tussen hen te verbeteren en de strijd te verminderen, wat in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de hulpaanbieder verzocht om een eindrapportage over het traject in te dienen en heeft verdere beslissingen over de kinderalimentatie aangehouden tot na de evaluatie van het hulptraject.

De beslissing van het hof houdt in dat de ouders hun verantwoordelijkheden moeten nemen en dat de kinderen onbelast contact met beide ouders moeten kunnen hebben. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een onderzoek te verrichten indien het hulptraject niet positief verloopt. De zaak is aangehouden tot 1 juni 2021 voor verdere beslissingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 februari 2021
Zaaknummer: 200.268.314/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/345048 / FA RK 19-1588
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.M. Spooren,
tegen
[de moeder],
voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J.E. Hagedoorn.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 2 augustus 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 oktober 2019, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat:
inzake de uitoefening van het omgangsrecht de volgende regeling wordt vastgesteld:
de kinderen verblijven eenmaal in de twee weken van vrijdag 18:00 uur tot zondag 20:00 uur bij de vader, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag naar de vader brengt en de vader de kinderen op zondag terug naar de moeder brengt. Daarnaast haalt de vader [minderjarige 2] op maandagmiddag en dinsdagmiddag uit school en verblijft zij deze dagen tot 19:00 uur bij de vader. Het staat [minderjarige 1] op deze dagen vrij om na school eveneens bij de vader te verblijven, dan wel bij hem te eten;
- de kinderen verblijven gedurende de helft van de schoolvakanties en op de helft van de feestdagen bij de vader.
- de vader over de periode 27 maart 2019 tot 1 oktober 2019 € 152,- per kind per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht;
- de vader met ingang van 1 oktober 2019 € 100,- per kind per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht;
- de door de vader aan de moeder met ingang van 19 februari 2019 onverschuldigd betaalde bedragen aan alimentatie door haar aan hem dienen te worden terugbetaald binnen veertien dagen na afgifte van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rechte over het aan de vader verschuldigde bedrag.
Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2020, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep dan wel dit beroep ongegrond te verklaren en af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2020.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Spooren;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
  • de moeder en mr. Hagedoorn hebben de mondelinge behandeling middels een Skype-verbinding bijgewoond.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. [minderjarige 1] heeft in het formulier kindgesprek, ingekomen op 20 maart 2020 ter griffie van het hof, aangegeven dat hij niet naar het hof wil komen en heeft ook niets geschreven. Van [minderjarige 2] heeft het hof geen reactie ontvangen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de kant van de vader d.d. 26 februari 2020;
  • het V6-formulier met bijlagen van de kant van de vader d.d. 31 augustus 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, een omgangsregeling vastgesteld zoals in die beschikking is weergegeven, waarbij de vader gerechtigd is tot omgang met de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen.
Tevens is bij deze beschikking door de rechtbank bepaald dat de vader € 369,26 per maand per kind dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , met ingang van 19 februari 2019, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
De vader kan zich met deze beschikking niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Omgangsregeling
3.4.1.
De vader kan zich niet vinden in de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling.
Het is zijn wens om een grotere rol in de opvoeding en verzorging van de kinderen te krijgen en hij acht dit ook in het belang van de kinderen. Hij heeft bovendien met zijn werkgever kunnen regelen dat hij op de maandag en dinsdagmiddagen vrij is zodat hij [minderjarige 2] op deze dagen uit school kan halen.
3.4.2.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.5.
Het hof overweegt als volgt.
3.6.
Na uitvoerig debat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen ingestemd met de (door de raad voorgestelde) doorverwijzing naar het uniform hulpaanbod, hulptraject Ouderschap Blijft. Ook zijn met partijen de voorwaarden besproken die daarbij gelden. De ouders hebben ermee ingestemd dat hun gegevens zullen worden verstrekt aan de gemeente [woonplaats] . Het hof heeft een proces-verbaal van doorververwijzing opgemaakt, dat inmiddels is verzonden naar de gemeente [woonplaats] .
3.7.
Met deze verwijzing naar een hulptraject uit het uniforme hulpaanbod wil het hof ervoor zorgen dat de strijd tussen de ouders wordt beëindigd en dat de ouders leren op constructieve wijze en met respect naar elkaar te communiceren over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Hierdoor zal de last die de kinderen van de scheidingsproblemen van de ouders ondervinden, verminderen. Het is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de ouders hulp krijgen en het liefst op korte termijn.
3.8.
Wanneer blijkt dat ook met deze hulp de problemen niet goed genoeg opgelost kunnen worden, zal de raad bekijken wat er nog meer nodig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Met deze beschikking zorgt het hof ervoor dat het hulpaanbod en een eventueel raadsonderzoek één aaneengesloten traject is. Voor deze zaak betekent dit concreet het volgende.
Het hulptraject Ouderschap Blijft zal worden uitgevoerd door hulpaanbieder [hulpaanbieder] (via de gemeente [woonplaats] ).
De bedoeling van het hulptraject is dat door partijen gewerkt wordt aan het behalen van de volgende doelen:
  • de ouders maken keuzes die het conflict verminderen en dragen daar hun verantwoordelijkheid voor;
  • de ouders dragen er zorg voor dat de kinderen met beide ouders onbelast contact kunnen hebben;
  • de ouders kunnen weer de regie nemen over hun zorgouderschap waarbij de behoeften en de noden van het kind/de kinderen centraal staan.
Het hof zal deze beschikking sturen naar partijen, de gemeente [woonplaats] en de hulpaanbieder [hulpaanbieder] die het traject uitvoert.
Het hof verzoekt deze hulpaanbieder om uiterlijk 29 april 2021 of zoveel eerder als mogelijk is, bij het hof de eindrapportage over het verloop van Ouderschap Blijft in te dienen.
Het hof zal de advocaten van partijen daarna in de gelegenheid stellen om op de eindrapportage binnen een termijn van twee weken te reageren en daarbij aan te geven of, en zo ja, waarom zij een nieuwe mondelinge behandeling nodig vinden.
Indien het hulptraject niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt het hof de hulpaanbieder de eindrapportage niet alleen aan het hof, maar ook naar de raad, vestiging [vestigingsplaats], te sturen.
Aan de hand van de eindrapportage zal de raad bekijken of een raadsonderzoek noodzakelijk is. De raad wordt verzocht om binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage het hof te laten weten of een raadsonderzoek noodzakelijk is. Wanneer de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, zal dit vervolgens door de raad uitgevoerd worden. Binnen drie maanden dient de raad over dit onderzoek een raadsrapport bij het hof in te dienen.
Deze beschikking geldt meteen als opdracht aan de raad om een onderzoek te verrichten indien het traject niet positief wordt afgesloten én de raad een onderzoek noodzakelijk vindt.
Voor het geval de raad zal overgaan tot een raadsonderzoek, verzoekt het hof de raad de volgende vragen in het raadsonderzoek te betrekken en te beantwoorden:
  • In hoeverre komt een wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders tegemoet aan de belangen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ?
  • Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Na ontvangst van de eindevaluatie, de reacties van partijen daarop en berichtgeving van de raad na een niet positief verlopen traject, zal het verdere verloop van de procedure worden bepaald. Indien de raad besluit tot een raadsonderzoek, zal de raad daartoe direct overgaan zonder nadere mondelinge behandeling van het hof.
3.9.
Ter mondelinge behandeling van het hof is tevens de door de vader aan de moeder verschuldigde kinderalimentatie besproken. In afwachting van het bovengenoemde traject van het Uniform Hulp Aanbod zal de beslissing over de kinderalimentatie ook worden aangehouden, temeer nu de door de vader verschuldigde kinderalimentatie gedeeltelijk afhankelijk is van de uitkomst van voornoemd traject.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de hulpverlenende instantie
uiterlijk op 29 april 2021, of zoveel eerder als mogelijk, de eindrapportage over het verloop van het traject Ouderschap Blijft
,aan het hof over te leggen, onder vermelding van het zaaknummer;
stelt partijen in de gelegenheid om
uiterlijk op 13 mei 2021te reageren op deze eindrapportage en daarbij aan te geven of, en zo ja waarom, zij een nieuwe mondelinge behandeling nodig vinden;
verzoekt de raad bij een niet positief verlopen traject om het hof binnen twee weken na kennisneming van afloop van het traject te informeren of de raad een raadsonderzoek noodzakelijk vindt, en, indien dat het geval is, een onderzoek te verrichten naar de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en daarover bij het hof een rapport in te dienen, waarbij de hiervoor onder de beoordeling opgenomen vraagstelling wordt meegenomen en beantwoord;
houdt iedere verdere beslissing, ook inzake de kinderalimentatie, aan tot PRO FORMA
1 juni 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.