In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een geschil tussen de moeder en de vader van een minderjarige, geboren in 2013. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2020 te vernietigen, waarin het ouderschapsplan van 15 juni 2018 werd gewijzigd. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. De mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden, maar het hof heeft kennisgenomen van diverse processtukken en eerdere beschikkingen.
De moeder en vader hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kind en hebben in een ouderschapsplan afspraken gemaakt over de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank had eerder bepaald dat de minderjarige bij de vader zou verblijven, maar de moeder was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure hebben de ouders overeenstemming bereikt over de zorgregeling, waarbij de zorg- en opvoedingstaken gelijk verdeeld worden. De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep gewijzigd en het hof verzocht om de nieuwe zorgverdeling op te nemen in de beschikking.
Het hof heeft besloten om de beschikking van de rechtbank te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de zorg- en opvoedingstaken en heeft de nieuwe zorgverdeling, zoals overeengekomen door de ouders, in de beschikking opgenomen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de ouders zijn gebonden aan de nieuwe afspraken.