In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding van een minderjarige, geboren in 2010, tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin was bepaald dat de vader samen met de moeder belast zou worden met het ouderlijk gezag, te vernietigen. De moeder stelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders, gezien de verstoorde relatie en de agressieproblemen van de vader. De vader voerde verweer en stelde dat hij ook een rol moest kunnen spelen in de opvoeding van de minderjarige.
Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2020 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI en de raad gaven aan dat de samenwerking met de vader moeizaam verliep en dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige was. Het hof overwoog dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheden van het ouderlijk gezag op zich te nemen en dat de situatie rondom de minderjarige afhankelijk was van hulpverlening, waar de vader niet aan meewerkte.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het gezamenlijk gezag en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige in situaties van conflict tussen ouders.