ECLI:NL:GHSHE:2021:56

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
200.273.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van gezamenlijk gezag over minderjarige door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsverhouding van een minderjarige, geboren in 2010, tussen de ouders, de moeder en de vader. De moeder had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin was bepaald dat de vader samen met de moeder belast zou worden met het ouderlijk gezag, te vernietigen. De moeder stelde dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat de minderjarige klem zou raken tussen de ouders, gezien de verstoorde relatie en de agressieproblemen van de vader. De vader voerde verweer en stelde dat hij ook een rol moest kunnen spelen in de opvoeding van de minderjarige.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2020 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. De GI en de raad gaven aan dat de samenwerking met de vader moeizaam verliep en dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige was. Het hof overwoog dat de vader niet in staat was om de verantwoordelijkheden van het ouderlijk gezag op zich te nemen en dat de situatie rondom de minderjarige afhankelijk was van hulpverlening, waar de vader niet aan meewerkte.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op het gezamenlijk gezag en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag te verkrijgen afgewezen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige in situaties van conflict tussen ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 januari 2020
Zaaknummer: 200.273.088/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/243066 /FA RK 17-4460
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.B.E. Noijen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 oktober 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de vader samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag, en opnieuw rechtdoende, de vrouw alleen met het gezag te belasten.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 maart 2020, heeft de vader gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 9 oktober 2019;
- productie 14 van de advocaat van de moeder ingekomen ter griffie op 28 februari 2020;
- de brief met bijlagen van de GI d.d. 5 november 2020 ingekomen ter griffie op 10 november 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] [minderjarige] geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
Sinds de bestreden beschikking is de vader, samen met de moeder belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 september 2018 onder toezicht van de GI en is sinds 16 augustus 2018 uit huis geplaatst. Op 24 september 2020 was de looptijd van de machtiging uit huisplaatsing verstreken en is [minderjarige] weer bij de moeder gaan wonen.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de vader samen met de moeder met het ouderlijk gezag belast.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder en de vader zijn niet in staat om overleg te hebben dan wel belangrijke beslissingen te nemen ten aanzien van [minderjarige] . De vader kampt met agressieproblemen. Tijdens de relatie was er veel huiselijk geweld en ook daarna heeft de vader de moeder bedreigd. De moeder is bang voor de vader. Gezamenlijk gezag is niet in het belang van [minderjarige] .
3.6.
De vader voert in zijn verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan.
De verhouding tussen de ouders is inderdaad verstoord maar dit is niet alleen aan de vader te wijten. De moeder belemmert de vader structureel in het uitoefenen van zijn vaderrol en zij weigert mee te werken aan hulpverlening om de communicatie weer op gang te brengen. De vader heeft zorgen over de rol en invloed van de moeder op [minderjarige] . Het is in het belang van [minderjarige] dat de vader ook meebeslist over haar.
3.7.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – de volgende informatie verstrekt.
De thuisplaatsing van [minderjarige] heeft in september 2020 plaatsgevonden, na een zeer intensief traject bij Plinthos. Plinthos is nog altijd betrokken. [minderjarige] heeft een begeleide omgangsregeling met de vader van een keer in de twee weken twee uur bij Xonar. [minderjarige] ondergaat een traumabehandeling. De samenwerking met de vader verloopt uiterst moeizaam. Hij heeft geen probleeminzicht en de evaluaties leiden tot spanningen en strijd. Daarbij stelt de vader zich dreigend op. De vader heeft een keer de omgang stopgezet met [minderjarige] . Hij zegt afspraken af. Hij voert veel strijd met de hulpverlening. Het gezamenlijk gezag werkt niet; het zorgt voor spanningen bij de moeder en ook bij [minderjarige] en haar zusjes.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De raad constateert op basis van de inlichtingen van de GI dat het gezamenlijk gezag niet heeft geleid tot hetgeen de wetgever heeft bedoeld met gezamenlijk gezag. De vader voert veel strijd en stelt het belang van [minderjarige] niet voorop. Gezag geeft niet alleen maar rechten, maar ook plichten. In dit geval betekent dat dat er moet worden samengewerkt met de hulpverleningsinstanties. [minderjarige] heeft dat nodig. De vader laat dit niet zien.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten.
Indien de andere ouder niet met het verzoek instemt, wordt het verzoek ingevolge artikel 1:253c lid 2 BW slechts afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.9.2.
Het hof is van oordeel dat het inleidende verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag moet worden afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen deze ouders en dit binnen afzienbare tijd niet anders wordt, en afwijzing ook anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof komt hiertoe op grond van het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat instandhouding van de situatie rondom [minderjarige] op dit moment afhankelijk is van hulpverlening. De moeder heeft veel hulp aanvaard en [minderjarige] ondergaat een trauma therapie; de thuisplaatsing is tot stand gekomen dankzij de GI en de hulp van Plinthos; de omgang tussen de vader en [minderjarige] wordt begeleid door Xonar. Al deze hulpverlening is essentieel voor (het leven van) [minderjarige] en de belangrijke mensen om haar heen. Tegelijkertijd blijkt uit de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling dat de vader de hulpverlening afwijst. Hij voert veel strijd en zegt afspraken af. De GI heeft stellig naar voren gebracht dat met de vader niet of nauwelijks valt samen te werken. Deze houding geeft naar het oordeel van het hof aan dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheden, die horen bij het uitoefenen van ouderlijk gezag, op zich te nemen en dat het noodzakelijk in het belang van [minderjarige] is dat de vader niet met de het ouderlijk gezag over haar wordt belast. Daarbij komt dat de verhouding tussen de vader en de moeder zeer verstoord is. De moeder ervaart angst voor de vader; zij hebben beiden een belast verleden en zij kunnen niet met elkaar communiceren over [minderjarige] . De ouders strijden al heel lang met elkaar en hierin komt geen enkele verbetering; zij zijn niet in staat gebleken om de strijd om te zetten in een samenwerking ten behoeve van hun kind. [minderjarige] heeft last van de moeizame verhouding tussen de ouders. Zij is erg gevoelig voor de gemoedstoestand van haar moeder. Zij heeft ook meermaals uitgesproken dat zij bang is dat haar ouders ruzie krijgen.
Deze omstandigheden brengen met zich dat er een onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem komt tussen de ouders als ook dat dit niet (meer) gaat veranderen.
Het hof is daarom van oordeel dat de vader niet met de moeder met het ouderlijk gezag over [minderjarige] moet worden belast.
3.10.
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de vader om samen met de moeder te worden belast met het ouderlijk gezag, alsnog afwijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 30 oktober 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve uitsluitend voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de ouders gezamenlijk het gezag hebben over [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidende verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [minderjarige] voornoemd alsnog af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, E.M.C. Dumoulin en A.M. van Riemsdijk en is door mr. P.P.M. van Reijsen op 14 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.