ECLI:NL:GHSHE:2021:549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.286.035_01 en 200.286.035_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervangende toestemming verhuizing en hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder die vervangende toestemming vraagt om met haar kinderen te verhuizen. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om deze beslissing te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen. De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk is voor de stabiliteit van de kinderen en dat de huidige situatie bij de vader schadelijk is voor hun ontwikkeling. De vader daarentegen betoogt dat de kinderen goed gedijen in zijn zorg en dat de moeder niet op de hoogte heeft gesteld van haar verhuisplannen. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de moeder geen nieuwe feiten heeft aangedragen die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader blijft en wijst het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de verhuizing af. De zorgregeling wordt wel aangepast, zodat de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven, met inachtneming van de schoolvakanties en andere afspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 februari 2021
Zaaknummers: 200.286.035/01 en 200.286.035/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/361006 / FA RK 20-3500
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Hofman.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , beiden geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 17 september 2020.

2.Het geding in hoger beroep

In de bodemzaak – zaaknummer /01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2020, zoals gewijzigd op 13 januari 2021, en zoals genuanceerd tijden de mondelinge behandeling van 26 januari 2021, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de inleidende verzoeken van de vader af te wijzen en de zelfstandige verzoeken van de moeder alsnog toe te wijzen, kosten rechtens. De moeder verzoekt het hof te bepalen dat:
A. in geval de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, zij bij de moeder verblijven:
  • primair elk weekend van vrijdag direct na afloop van de lessen (en dus bij online lessen vanaf 12.00 uur) tot zondagavond na het eten tussen 19.00 en 19.30 uur, subsidiair elk weekend met uitzondering van het eerste weekend van de maand van vrijdag direct na afloop van de lessen (bij online lessen vanaf 12.00 uur) tot zondagavond na het eten tussen 19.00 uur en 19.30 uur alsmede elke woensdag direct na afloop van de lessen tot 17.00 uur;
  • indien er (bijvoorbeeld vanwege een studie- of feestdag) op een doordeweekse dag geen lessen zijn: vanaf de dag ervoor direct na afloop van de lessen (bij online lessen vanaf 12.00 uur) tot de avond voor de school weer start na het eten tussen 19.00 en 19.30 uur;
  • de helft van de schoolvakanties in onderling overleg aan het begin van het kalenderjaar vast te stellen, waarbij:
o de zomervakantie in twee blokken van drie aansluitende weken wordt verdeeld die starten en eindigen op zondagavond 19.00 en 19.30 uur (bij aanvang van de vakantie gaat de reguliere weekeindregeling dus voor);
o schoolvakanties van twee weken in twee blokken van een week worden verdeeld, die starten en eindigen op zondagavond tussen 19.00 en 19.30 (bij aanvang van de vakantie gaat de reguliere weekendregeling dus voor);
o schoolvakanties van één week inclusief de beide daarin vallende weekends worden verdeeld in een blok van aanvang van de vakantie (veelal maar niet altijd vrijdagmiddag) tot woensdag 12.00 uur en een blok van woensdag 12.00 uur tot zondagavond na het eten tussen 19.00 en 19.30;
  • op de feestdagen die voorafgaan of volgen op de weekenden dat de kinderen bij de moeder verblijven;
  • waarbij de moeder de kinderen steeds op school zal ophalen en bij de vader zal terugbrengen;
  • daarnaast op elke dinsdag en donderdag en eventueel zaterdag waarop de kinderen niet bij de moeder verblijven (maar met uitzondering van de schoolvakanties en eventuele wisselmomenten op deze dagen) om 19.00 uur een (privé)videobelmoment via Teams op de pc of laptop tussen de moeder en de kinderen, waarvan de vader zich afzijdig zal houden.
in geval de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben, zij bij de vader verblijven volgens dezelfde regeling zoals hierboven onder A omschreven, maar dan andersom.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 januari 2021, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij de vader ten aanzien van de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling het hof verzoekt te bepalen dat de kinderen op zondagavond uiterlijk om 19.00 uur bij de vader zijn teruggekeerd.
2.3.
Deze verzoeken zijn ingeschreven onder nummer 200.286.035/01.
Incidentele verzoeken – zaaknummer /02
2.4.1.
De moeder heeft ook verzocht:
  • bij wijze van incident om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking met ingang van 1 januari 2021 te schorsen;
  • bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de kinderen met ingang van
  • bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat er een zorgregeling wordt vastgesteld zoals zij onder punt 70 van haar beroepschrift heeft omschreven.
Deze verzoeken zijn ingeschreven onder nummer 200.286.035/02.
2.4.2.
Het hof heeft deze incidentele verzoeken behandeld op 22 december 2020. Het hof heeft direct uitspraak gedaan. Deze mondelinge uitspraak is op 5 januari 2021 schriftelijk vastgelegd. Het hof heeft daarbij, in afwachting van de beslissing in de bodemzaak, de volgende voorlopige contactregeling tussen de moeder en de kinderen vastgesteld:
  • gedurende drie weekenden per maand vanaf vrijdagmiddag, een uur nadat de lessen klaar zijn (en de school normaliter dicht gaat), tot zondagavond 19.00-19.30 uur na het avondeten, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
  • twee keer per week contact via beeldbellen op dinsdag en donderdag om 19.00 uur.
Het hof heeft iedere overige beslissing aangehouden.
2.5.
De mondelinge behandeling is voortgezet op 26 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • partijen, bijgestaan door hun advocaten;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 18 augustus 2020;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 25 november 2020;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder van 11 december 2020;
  • het verweerschrift inzake de voorlopige voorzieningen en inzake het schorsingsverzoek van de vader, ingekomen ter griffie op 14 december 2020;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 januari 2021 waarin zij haar verzoek vermeerdert;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 19 januari 2021 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de vader van 22 januari 2021 met bijlagen;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder van 25 januari 2021 met bijlagen;
  • de tijdens de mondelinge behandeling van 26 januari 2021 door de advocaat van de vader overgelegde zittingsaantekeningen.

3.De beoordeling

3.1.
De moeder en de vader zijn op 24 juni 2016 met elkaar getrouwd. Voorafgaand aan hun huwelijk zijn op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna:
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 13 juni 2017 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Partijen zijn in het ouderschapsplan (ondertekend op 15 mei 2017) overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder behouden en dat de kinderen iedere week van zondag tot en met dinsdag bij de vader zullen verblijven.
Partijen hebben deze regeling in onderling overleg gewijzigd: sinds januari 2020 verbleven de kinderen drie weekenden per maand bij de vader van zaterdagochtend tot zondagavond.
Voorgeschiedenis
3.3.
In deze zaak is verder het volgende van belang:
  • de kinderen hebben onder toezicht gestaan van 12 juli 2018 tot 12 juli 2020;
  • toen de kinderen nog hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hadden, zijn zij – toen de moeder tijdelijk niet voor de kinderen kon zorgen in verband met haar alcoholproblematiek – drie maal, in september 2017, in oktober 2017 en in maart 2018, de volle tijd door de vader verzorgd en opgevoed. De moeder had toen begeleid contact met de kinderen. Sinds de geboorte van de kinderen is de moeder vier keer met de kinderen verhuisd;
  • op 22 juni 2020 heeft de moeder de huur van haar woning in [plaats 2] opgezegd, zich uitgeschreven in [gemeente] en zich ingeschreven in [plaats 1 / woonplaats moeder] op het adres van haar partner [partner] . Begin juli 2020 heeft zij de vader hierover geïnformeerd.
Procedure eerste aanleg
3.4.1.
Op 13 juli 2020 heeft de vader de rechtbank verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in [plaats 2] ( [gemeente] ) is, voor zover de moeder in [plaats 2] woont, althans dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem wordt vastgesteld in het geval de moeder naar (de regio) [plaats 1 / woonplaats moeder] verhuist. In het geval de moeder naar [plaats 1 / woonplaats moeder] verhuist en de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader, verzoekt hij een zorgregeling vast te stellen, zoals blijkt uit zijn verzoekschrift.
3.4.2.
De moeder heeft hierop een tegenverzoek ingediend, inhoudende dat zij vervangende toestemming heeft verzocht om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1 / woonplaats moeder] , haar vervangende toestemming te verlenen om de kinderen in te schrijven op basisschool [basisschool 1] te [plaats 1 / woonplaats moeder] en te bepalen dat de kinderen hier met ingang van het schooljaar 2020-2021 onderwijs volgen met wijziging van de zorgregeling zoals dit blijkt uit haar verzoekschrift.
3.4.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank het door de ouders ondertekende ouderschapsplan, voor wat betreft het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt gewijzigd en bepaald dat:
  • het hoofdverblijf van de kinderen voortaan bij de vader is;
  • de moeder gerechtigd is tot contact met de kinderen gedurende één weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de vakanties, waarbij de moeder de kinderen zal halen en brengen;
Aan de vader is verder toestemming verleend om de kinderen met ingang van het schooljaar 2020/2021 in te schrijven op de basisschool [basisschool 2] te [plaats 3 / woonplaats vader] .
De rechtbank heeft de overige verzoeken van de moeder afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is daarvan in hoger beroep gekomen.
Haar standpunt, zoals verwoord in de stukken en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling van 26 januari 2021, luidt, kort samengevat, als volgt.
In maart 2020 is de moeder met de kinderen bij haar partner in [plaats 1 / woonplaats moeder] ingetrokken. De toen afgesproken zorgregeling van drie weekenden per maand van zaterdagochtend tot zondagavond is van kracht gebleven, waarbij de moeder de kinderen bracht en ophaalde. In [plaats 2] was sprake van toenemende criminaliteit en onveiligheid rondom de woning.
Het ging heel goed met de kinderen in [plaats 1 / woonplaats moeder] , beter dan in [plaats 2] , en daarom heeft de moeder medio juni 2020 besloten om zich permanent in [plaats 1 / woonplaats moeder] te vestigen. Begin juli 2020 heeft zij dit aan de vader medegedeeld. De verhuizing was het formaliseren van een reeds maanden bestaande situatie. Voor de kinderen veranderde er niets. De verhuizing naar [plaats 1 / woonplaats moeder] was ook noodzakelijk, omdat haar partner [partner] een cruciaal beroep heeft. [partner] is verantwoordelijk voor de bereiding van een half miljoen recepten per week. Hij moet binnen dertig minuten op een productielocatie aanwezig kunnen zijn; dit kan niet vanuit [gemeente] .
Het is niet zo dat de moeder niet op korte termijn zou kunnen terugkeren naar [plaats 2] ; zij heeft een goed inkomen en kan een woning huren in de vrije sector. Dat zou echter niet in het belang van de kinderen zijn. De kinderen verbleven alleen in het kader van de zorgregeling in [plaats 3 / woonplaats vader] en zij hebben geen herinnering aan een gezinsleven daar.
De kinderen en de moeder zien elkaar minder en missen elkaar. De kinderen hebben een terugval in hun gedrag laten zien. [minderjarige 1] heeft regelmatig driftbuien, is in zichzelf gekeerd of heel mat en doet zichzelf pijn. [minderjarige 2] doet regelmatig gemeen tegen [minderjarige 1] en doet haar daarbij pijn. Dit baart de moeder grote zorgen.
De moeder wil ook niet terug naar [plaats 2] , omdat zij daar opnieuw geconfronteerd wordt met haar moeder met wie zij een problematisch verleden heeft (mishandeling, misbruik, ontvoering). Zij is gestalkt door haar moeder en haar moeder stond regelmatig ‘te posten’. De moeder ervaart in [plaats 1 / woonplaats moeder] afstand, rust en veiligheid voor haar moeder.
De vader blokkeert alle hulpverlening. Ook veronachtzaamt hij de lichamelijke zorg voor de kinderen. De moeder heeft een zorgmelding bij Veilig Thuis gedaan en een verzoek aan de rechtbank om de kinderen opnieuw onder toezicht te stellen.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank verklaard dat het het minst schadelijk voor de kinderen is als zij bij de moeder worden gelaten. De rechtbank vond een raadsonderzoek niet nodig. De moeder verzoekt het hof alsnog een onderzoek te gelasten
3.6.
De vader heeft een verweerschrift ingediend. Zijn standpunt, zoals verwoord in de stukken en aangevuld tijdens de mondelinge behandeling van 26 januari 2021, luidt, kort samengevat, als volgt.
De enige reden die de vader kan bedenken voor de verhuizing naar [plaats 1 / woonplaats moeder] , is de wens van de moeder om bij haar partner te wonen. De moeder heeft de vader nooit op de hoogte gesteld van haar verhuisplannen en de vader heeft haar nooit toestemming gegeven (ook niet stilzwijgend) om te verhuizen. De reistijd tussen [plaats 3 / woonplaats vader] en [plaats 1 / woonplaats moeder] is 1 uur en 26 minuten zonder verkeersdrukte. Dat is ruim vier keer zo lang.
De kinderen wonen sinds 19 september 2020 bij de vader en gaan sinds 21 september 2020 naar de basisschool [basisschool 2] in [plaats 3 / woonplaats vader] . Het gaat goed met de kinderen en zij gaan met plezier naar school. Beide kinderen krijgen op school sociale vaardigheidstraining. De kinderen hebben nu rust. Zij voelen zich op hun gemak in de woning van de vader waar zij zijn geboren en grotendeels zijn opgegroeid. De vader is de enige stabiele factor voor de kinderen. Hij woont nog steeds in het geboortehuis van de kinderen. De moeder heeft sinds de echtscheiding op verschillende plekken in verschillende gezinssamenstellingen gewoond.
De vader is fysiek en emotioneel beschikbaar voor de kinderen en kan de kinderen bieden wat zij nodig hebben. De kinderen hebben nu rust en regelmaat in een veilige en stabiele omgeving bij de vader thuis.
De moeder kan ervoor kiezen om zich weer te vestigen in de omgeving [gemeente] of [plaats 4] . De vader kan ook mee instemmen als zij bijvoorbeeld in [plaats 5] of [plaats 6] gaat wonen, zolang de kinderen naar [basisschool 2] kunnen blijven gaan. Of de moeder nu wel of niet verhuist, de vader wil dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij hem houden.
De raad heeft in eerste aanleg geen advies uitgebracht. De raad heeft benoemd dat het handelen van de moeder zeer schadelijk voor de kinderen is geweest en dat alle mogelijke scenario’s beschadigend zijn voor de kinderen. De vader vindt een raadsonderzoek niet nodig; dit veroorzaakt spanningen en onzekerheden bij de kinderen. De kinderen hebben duidelijkheid nodig.
3.7.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep van 26 januari 2021 geadviseerd om de verblijfplaats van de kinderen niet te wijzigen, zodat de kinderen bij de vader blijven. Een regeling waarbij de kinderen drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven, doet het meeste recht aan het contact tussen de moeder en de kinderen. De raad ziet geen bewaar erin als de kinderen op een studiedag een dagje extra naar de moeder gaan.
De raad vindt het belangrijk dat de ouders samen een traject aangaan om te werken aan hun onderlinge communicatie en samenwerking. Een beslissing van het hof is onvoldoende om de problemen op te lossen. De raad is bereid om onderzoek te doen.
Het hof overweegt als volgt.
Incidenten /02
3.8.1.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding voor een raadsonderzoek. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling van 26 januari 2021 verklaard dat zij haar incidentele verzoeken intrekt, mocht het hof geen raadsonderzoek aangewezen achten. Het hof beschouwt de incidentele verzoeken daarom als ingetrokken en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken die door het hof geadministreerd zijn onder zaaknummer 200.286.035/02.
Bodemzaak /01
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
-
Vervangende toestemming verhuizing
3.8.3.
De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof – conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen. Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
3.8.4.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar [plaats 1 / woonplaats moeder] , dient te worden afgewezen. De moeder heeft in hoger beroep geen (nieuwe) feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen.
Aan de stelling van de moeder, die zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 26 januari 2021 heeft ingenomen, dat zij niet kan terugverhuizen naar [gemeente] , omdat zij dan weer gestalkt zal worden door haar eigen moeder met wie zij een problematisch verleden heeft, gaat het hof voorbij. De moeder heeft zich beperkt tot het innemen van een blote stelling, zonder deze verder op met verifieerbare feiten of omstandigheden te onderbouwen. Dat is onvoldoende om mee te laten wegen in de beoordeling. In het licht van haar stelling acht het hof overigens niet begrijpelijk waarom de moeder niet wil verhuizen naar één van de andere plaatsen, (niet in [gemeente] / [plaats 2] , maar meer in de buurt van de vader en de kinderen, bijv. [plaats 5] , [plaats 6] , [plaats 4] , [plaats 7] etc. of [plaats 3 / woonplaats vader] ) zoals door de vader is opgesomd. In dat geval zou zij namelijk ook op een aanzienlijke afstand van haar moeder wonen, zodat zij zich toch veilig kan voelen.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen voor zover het zelfstandig verzoek van de moeder om met de kinderen te mogen verhuizen naar [plaats 1 / woonplaats moeder] , is afgewezen.
-
Hoofdverblijfplaats
3.8.5.
De volgende vraag die beantwoord dient te worden, is bij welke ouder de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben. Ingevolge artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, kan de rechter beslissen bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Bij de bestreden beschikking is het hoofdverblijf van de kinderen gewijzigd, in die zin dat het bij de vader is bepaald. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat nu het verzoek om haar vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen is afgewezen en de moeder niet op korte termijn kan terugkeren naar [plaats 2] , het hoofdverblijf bij de vader zal zijn zodat de kinderen naar de basisschool kunnen gaan in de omgeving waar zij zijn opgegroeid. Het staat vast dat de moeder sinds maart 2020 in [plaats 1 / woonplaats moeder] woont en sedert juni 2020 in de gemeente [plaats 1 / woonplaats moeder] staat ingeschreven. Het hof houdt het er dan ook op, net als de rechtbank, dat de moeder niet op korte termijn kan of zal terugkeren naar [plaats 2] of omgeving. Voorts staat vast dat de kinderen sinds september 2020 bij de vader in [plaats 3 / woonplaats vader] hun hoofdverblijfplaats hebben.
De kinderen zijn hier inmiddels gewend, voelen zich fijn in de thuissituatie en op school. De kinderen ontwikkelen zich goed en de raad heeft geen zorgen over hen. De huidige thuissituatie bij de vader sluit aan bij hetgeen de kinderen nodig hebben voor hun ontwikkeling. De door de moeder aangevoerde zorgpunten over de wijze waarop de kinderen zich ontwikkelen sinds ze bij de vader wonen, worden niet gezien door derden. Het verzoek van de moeder om de kinderen opnieuw onder toezicht te laten stellen, is door de rechtbank bij beschikking van 22 januari 2021 afgewezen. Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de vader in staat is de kinderen een stabiele en aan hun ontwikkelingsbehoeften tegemoet komende thuissituatie te bieden.
De kinderen hebben al veel meegemaakt, waaronder vier verhuizingen en zij hebben in 2017/2018 driemaal voor een langere tijd bij de vader verbleven toen de moeder tijdelijk niet voor hen kon zorgen. Het hof acht het bovenal in het belang van de kinderen dat zij zich in de huidige veilige omgeving verder kunnen ontwikkelen. Een nieuwe wijziging in hun situatie aanbrengen, past daar niet bij. Juist om de huidige stabiele situatie voor de kinderen te waarborgen (wonen bij de vader en naar dezelfde school blijven gaan), kan vaststelling van de hoofdverblijfplaats bij de moeder nu niet aan de orde zijn.
Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de hoofdverblijfplaats bekrachtigen.
-
Zorgregeling
3.8.6.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande dan wel een door de ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Door deze beslissing van het hof is sprake van gewijzigde omstandigheden na de echtscheidingsbeschikking van 15 mei 2017 en het hof zal dan ook een beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken nemen.
Het hof is van oordeel dat het meest in het belang van de kinderen is als zij drie van de vier weekenden bij de moeder verblijven vanaf vrijdagmiddag, een uur nadat de lessen klaar zijn (en de school normaliter dicht gaat), tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt.
Het hof is het met de vader eens dat het te onrustig is als de kinderen voor één dag op en neer naar de moeder gaan als de kinderen vrij zijn van school (studiedag/feestdag). Deze onrust ziet het hof niet als een studiedag/feestdag aansluit op een omgangsweekend van de moeder. De moeder mag de kinderen daarom extra bij zich hebben in het geval een studiedag/feestdag op maandag of vrijdag valt én dit aansluit op een weekend waarin de kinderen al bij de moeder zouden zijn volgens de reguliere regeling. Dit om de reisbewegingen voor de kinderen zoveel mogelijk te beperken.
Verder handhaaft het hof de regeling dat er twee keer per week contact is via beeldbellen tussen de moeder en de kinderen op dinsdag en donderdag om 19.00 uur.
Voor de overige onderdelen van de zorgregeling, zal het hof de voorstellen van de moeder grotendeels inwilligen, voor zover het hof dit in het belang van de kinderen acht en de vader hiertegen geen bezwaren heeft ingebracht.
Het hof vernietigt de bestreden beschikking en stelt de zorgregeling vast op de wijze zoals in het dictum vermeld.
3.8.7.
Beslist wordt als volgt

4.De beslissing

Het hof:
In de incidentele verzoeken (zaaknummer 200.286.035/02):
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
In de bodemzaak (zaaknummer 200.286.035/01):
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader is bepaald;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het de zorgregeling betreft,
en, opnieuw rechtdoende:
wijzigt de echtscheidingsbeschikking en daarvan het onderdeel uitmakende ouderschapsplan van 15 mei 2017, voor wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedtaken als volgt:
bepaalt dat de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (beiden geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ) gerechtigd zijn tot contact met elkaar op de volgende wijze:
  • drie van de vier weekenden vanaf vrijdagmiddag, een uur nadat de lessen klaar zijn (en de school normaliter dicht gaat), tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder de kinderen haalt en brengt;
  • indien er (bijvoorbeeld vanwege een studie- of feestdag) op een maandag of vrijdag geen lessen zijn én dit aansluit bij een dag waarop de kinderen volgens de reguliere regeling bij de moeder verblijven,
o vrije dag op maandag: dan brengt de moeder de kinderen om maandag 19.00 uur terug naar de vader;
o vrije dag op vrijdag: dan haalt de moeder kinderen donderdag op direct na afloop van de lessen (bij online lessen vanaf 12.00 uur);
- de helft van de schoolvakanties in onderling overleg aan het begin van het kalenderjaar vast te stellen, waarbij:
o de zomervakantie in twee blokken van drie aansluitende weken wordt verdeeld die starten en eindigen op zondagavond 19.00 uur (bij aanvang van de vakantie gaat de reguliere weekeindregeling dus voor);
o schoolvakanties van twee weken in twee blokken van een week worden verdeeld, die starten en eindigen op zondagavond 19.00 uur (bij aanvang van de vakantie gaat de reguliere weekendregeling dus voor);
o schoolvakanties van één week inclusief de beide daarin vallende weekends worden verdeeld in een blok van aanvang van de vakantie (veelal maar niet altijd vrijdagmiddag) tot woensdag 12.00 uur en een blok van woensdag 12.00 uur tot zondagavond 19.00 uur;
- waarbij de moeder de kinderen steeds (op school) zal ophalen en bij de vader zal terugbrengen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.