In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2020 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld vanwege een onveilige opvoedomgeving. De vader, die de kinderen erkend heeft, was betrokken bij de procedure, maar zijn gedrag werd als problematisch ervaren, met name door verbaal geweld en instabiliteit in de thuissituatie.
De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 2021, waarbij zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij in staat was om de zorg voor de kinderen zelf te dragen en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen stelde dat de kinderen nog steeds in een onveilige omgeving opgroeiden en dat er onvoldoende inzicht was bij de ouders om de situatie te verbeteren.
Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de onveilige opvoedomgeving. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van de GI in het bieden van de benodigde hulpverlening aan de kinderen. De ouders werden aangespoord om de hulp te accepteren en samen te werken aan een veilige opvoedomgeving voor de kinderen.