ECLI:NL:GHSHE:2021:548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.285.568_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in een onveilige opvoedomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder van de kinderen, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 augustus 2020 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld vanwege een onveilige opvoedomgeving. De vader, die de kinderen erkend heeft, was betrokken bij de procedure, maar zijn gedrag werd als problematisch ervaren, met name door verbaal geweld en instabiliteit in de thuissituatie.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 januari 2021, waarbij zowel de moeder als vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder voerde aan dat zij in staat was om de zorg voor de kinderen zelf te dragen en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig was. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen stelde dat de kinderen nog steeds in een onveilige omgeving opgroeiden en dat er onvoldoende inzicht was bij de ouders om de situatie te verbeteren.

Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de onveilige opvoedomgeving. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte het belang van de GI in het bieden van de benodigde hulpverlening aan de kinderen. De ouders werden aangespoord om de hulp te accepteren en samen te werken aan een veilige opvoedomgeving voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 februari 2021
Zaaknummer : 200.285.568/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/02/374994 / JE RK 20-1481 en C/02/375338 / JE RK 20-1554
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Erkens,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest-Nederland, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- Stichting William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader], de vader van de kinderen.
Deze zaak gaat over de ondertoezichtstelling van:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats];
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (Breda) van 6 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 november 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad];
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI].
  • de vader.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het V-formulier van 17 november 2020 van de advocaat van de moeder met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna:
  • [minderjarige 2] (hierna
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder heeft van rechtswege het gezag over de kinderen.
3.2.
De kinderen zijn op 27 juli 2020 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Zij zijn ook op deze datum op grond van een daartoe strekkende machtiging uithuisplaatsing met de moeder geplaatst in een Safehouse.
Procedure eerste aanleg
3.3.1.
De raad heeft bij verzoekschrift van 4 augustus 2020 de rechtbank verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen voor de duur van één jaar.
3.3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover relevant, de kinderen onder toezicht gesteld met ingang van 6 augustus 2020 tot 6 augustus 2021.
Procedure hoger beroep
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, voert zij – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft jarenlang alle noodzakelijke zorg geaccepteerd. Het grote probleem was de vader: hij belastte de moeder en veroorzaakte verbaal huiselijk geweld. Hij bleef maar terugkomen, ook al zei de moeder dat hij weg moest. De moeder wilde niemand pijn doen en zij wilde hem helpen. De moeder heeft toen zelf om hulp gevraagd. Sinds de moeder in juli 2020 met de kinderen in een Safehouse heeft gezeten, heeft ze zich gerealiseerd dat het helpend was om afstand te nemen van de vader. Het is geen punt van discussie of er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging. De kinderen hebben problemen en zij hebben hulp nodig, maar daar kan de moeder mee omgaan. De moeder kan het nu in het vrijwillig kader. Zij heeft altijd alle hulp aanvaard en goed voor de kinderen gezorgd, ondanks alle problemen. Sinds november 2020 woont de moeder weer met de kinderen in [woonplaats]. De ouders hebben met de GI een veiligheidsplan opgesteld. De ouders houden zich aan alle afspraken en het is niet meer zo gevaarlijk met de vader. De moeder krijgt drie keer per week hulp. Dat vindt ze erg belastend. De ouders zijn samen volwassen genoeg om zelf afspraken te maken en op te lossen waar ze tegenaan lopen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De moeder weet zelf wel welke hulpverlening zij moet inschakelen voor de kinderen. De gezinsvoogd hoeft er niet tussen te zitten. Als de vader toch bij de moeder langsgaat, belt zij meteen 112. De moeder zal dit zeker doen, want zij weet dat de kinderen anders uit huis worden geplaatst.
3.5.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, kort samengevat, het volgende verweer gevoerd.
De raad heeft uitgebreid onderzoek gedaan en op basis daarvan gerapporteerd. De kinderen groeien op in een onstabiele, onveilige omgeving. Ze worden al jarenlang blootgesteld aan verbaal geweld tussen hun ouders waarbij ook spullen worden vernield. Het lukt de moeder onvoldoende om grenzen te stellen. Zij heeft persoonlijke problematiek waardoor zij stemmingswisselingen heeft. Er is sprake van forse ontwikkelingsproblematiek bij de kinderen. Beide kinderen hebben schade opgelopen in deze opvoedingssituatie. [minderjarige 1] is erg onrustig, hij vertoont kenmerken van een trauma en hechtingsproblematiek. Ook vertoont hij clownesk gedrag en heeft hij zindelijkheidsproblemen. [minderjarige 2] vertoont agressief gedrag, zo heeft hij bijvoorbeeld de parkiet geslagen.
De moeder heeft jarenlang hulpverlening gehad, maar er is onvoldoende beweging. De hulpverlening bewoog mee met de dynamiek van de ouders. De hulpverleners trokken zich terug als de vader agressief was. Het is de hulpverlening dan ook onvoldoende gelukt om de ouders te stimuleren om hulp te accepteren; de moeder heeft daarbij de belangen van de kinderen uit het oog verloren. De school had ook veel zorgen, met name over [minderjarige 1]. Medisch deskundigen deden ook zorgmeldingen. Zij zagen een moeder die de kinderen niet goed kon aansturen en geen grenzen stelde. De kinderen hebben hulp nodig, om de ontwikkelingsproblematiek ongedaan te maken, of te helen, waar mogelijk.
De situatie is nu iets ten goede gekeerd. De vader is geschrokken van het raadsrapport en heeft zich van de moeder en de kinderen teruggetrokken. Dat valt te prijzen. Dankzij de ondertoezichtstelling is er nu voor het eerst een omgangsregeling tot stand gekomen; dit is jarenlang niet gelukt. Het is belangrijk dat de situatie rustig blijft en dat er een gezinsvoogd is die de belangen van de kinderen behartigt en de nodige hulp kan regelen. Dit kan onvoldoende in het vrijwillig kader. De gezinsvoogd is ook nodig om het veiligheidsplan te borgen.
De raad heeft er geen vertrouwen in dat de ouders dit samen kunnen oplossen. Zij hebben de kinderen jarenlang in onveiligheid gehouden. De ouders hebben onvoldoende inzicht in de schadelijke impact hiervan op de kinderen, de moeder legt het buiten zichzelf. Zij heeft onvoldoende gedaan om de kinderen te beschermen.
3.6.
De jeugdhulpverlener van de GI heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de moeder van goede wil is, maar dat het haar ontbreekt aan een stukje inzicht; dit komt misschien omdat de moeder zwaar overbelast is. Al het contact tussen de ouders verloopt via de GI; zij hebben geen direct contact meer met elkaar. De GI heeft een prettige samenwerkingsrelatie met de ouders. Voor het eerst sinds jaren worden er goede stappen gezet om voor de kinderen een stabiele situatie neer te zetten. Het huiselijk geweld stopt niet door de kinderen er even uit te halen. Er is nog geen behandeling geweest. De GI wil verschillende vormen van hulp inzetten: onder meer EMDR-therapie (gericht op trauma’s), Sherborne therapie (gericht op de hechtingsrelatie tussen de ouders en de kinderen) en opvoedondersteuning. ASVZ is de begeleidende instantie. Alles staat nog aan het begin. Als de situatie stabiel blijft, krijgt het gezin de kans om te groeien en vooruit te kunnen. Dit kan niet in het vrijwillig kader. De ouders houden veel van de kinderen, maar er speelt veel tussen de ouders en de kinderen zijn verstoken geraakt van de hulpverlening. Er is nu nog niets veranderd. De ouders konden de kinderen niet beschermen en de ondertoezichtstelling is nodig om beide ouders in hun kracht te zetten.
3.7.
De vader heeft tijdens mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij een persoonlijkheidsonderzoek heeft laten afnemen; hieruit bleek dat hij geen hulp nodig had. De vader heeft een omgangsregeling met de kinderen. Hij ziet de kinderen één keer per veertien dagen van 15.00 uur tot 19.30 uur, waarvan anderhalf uur begeleid.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Uit de stukken en verhandelde ter zitting is gebleken dat de 8-jarige [minderjarige 2] en de 7-jarige [minderjarige 1] jarenlang zijn blootgesteld aan de tumultueuze relatie van hun ouders waarin sprake was van veel geschreeuw, scheldpartijen, doodsverwensingen en vernielingen van spullen. Met name de vader was verbaal agressief, onberekenbaar en onvoorspelbaar en de moeder kon er onvoldoende weerstand aan bieden. De situatie werd steeds alarmerender nadat de vader in juli 2019 bij de moeder en de kinderen was ingetrokken. Dit heeft er toe geleid dat de kinderen met ingang van 27 juli 2020 voorlopig onder toezicht zijn gesteld en de moeder met de kinderen krachtens een machtiging tot uithuisplaatsing in een Safehouse zijn geplaatst De algehele woon- en leefsituatie voor de kinderen was dermate instabiel, zorgelijk en onrustig dat de kinderen bij de bestreden beschikking met ingang van 7 augustus 2020 onder toezicht zijn gesteld. De moeder was er op eigen kracht niet in geslaagd om de kinderen een veilige opvoedomgeving te bieden en de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder bevestigd dat de ondertoezichtstelling nodig was om ‘los te komen van de vader’. Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden de kinderen onder toezicht heeft gesteld.
3.8.3.
De moeder is evenwel van mening dat de ondertoezichtstelling nu geen toegevoegde waarde meer heeft, omdat zij in staat is om de vader zelf buiten de deur te houden en omdat zij in het vrijwillig kader de vereiste hulpverlening voor de kinderen kan realiseren. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting begrijpt het hof dat de opvoedingsomgeving van de kinderen inderdaad enige mate is verbeterd. Het is positief dat beide ouders zich coöperatief opstellen naar de GI en dat de vader niet meer bij de moeder en de kinderen verblijft. De vader woont nu in zijn eigen woning en heeft zijn eigen omgangsregeling met de kinderen. Het is nu rustiger in huis. Deze positieve ontwikkeling weegt echter niet op tegen de zorgen die het hof over de kinderen heeft. Deze zorgen zijn niet weggenomen nu de vader op afstand blijft. De zorgen vloeien namelijk ook voort uit de algehele instabiliteit van de opvoedingssituatie die de moeder heeft gecreëerd, waarin het gebrek aan begrenzing en structuur een grote invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de kinderen. Beide kinderen kampen daardoor met (kindeigen) problematiek waarvoor zij hulp nodig hebben. Verschillende instanties hebben hun zorgen geuit over de kinderen. De school van [minderjarige 1] geeft aan dat [minderjarige 1] zich al jarenlang niet goed kan ontwikkelen. Zij zien een gesloten jongen die clownesk gedrag vertoont en lacht om dingen die niet grappig zijn. [minderjarige 2] is onder behandeling bij Het Prinses Máxima Centrum (PMC). Het PMC vermoedt dat de kinderen over een paar jaar niet meer te handhaven zijn. [minderjarige 2] wordt gezien als niet stuurbaar en grenzeloos. De moeder heeft geen grip op hem en biedt hem geen grenzen en structuur. Verder signaleert het PMC dat [minderjarige 2] zich extreem angstig gedraagt en zij zien qua ontwikkelingsniveau geen groei; het lukt het PMC niet om een leeftijdsadequaat gesprek te voeren met [minderjarige 2]. Uit het raadsrapport blijkt dat [minderjarige 2] sinds februari 2020 meer fysiek geweld laat zien (slaan en schoppen) en dat [minderjarige 1] opvallend gedrag vertoont (kinderlijke geluiden, rare loopjes, miauwen) waarbij er kenmerken zichtbaar zijn van hechtingsproblematiek en trauma.
3.8.4.
Het hof is het met de raad eens dat de moeder hulp nodig heeft in het aanleren van opvoedingsvaardigheden en dat de kinderen hulp nodig hebben voor de verwerking van hun trauma’s die gericht is op hechtingsproblematiek. Deze hulp is nu nog niet gestart. De moeder heeft het hof niet kunnen overtuigen dat zij in staat is om zelf de benodigde hulpverlening in te schakelen, waarbij zij bovendien heeft nagelaten inzicht te geven in welke hulpverlening zij dan precies voor ogen heeft. Het klopt weliswaar dat de moeder door de jaren heen veel hulp heeft geaccepteerd van verschillende instanties (onder meer: OMK, Markiezaten Petteflet, Jeugdhulpverlening, CJG, Praktijk Memo, WSG, Veilig Thuis, ZEP XL, GGZ WNB, Mentaal Beter, Mozaïek, Veiligheidshuis), maar dat heeft er niet in geresulteerd dat de moeder de kinderen een veilige en gestructureerde opvoedomgeving heeft kunnen bieden en hen heeft kunnen beschermen tegen negatieve invloeden van de vader, integendeel: de zorgen over de kinderen zijn de laatste jaren alleen maar toegenomen.
3.8.5.
Op grond van het vorenstaande acht het hof het niet aannemelijk is dat de moeder in het vrijwillig kader in staat is om de bedreiging zoals bedoeld in artikel 1:255 lid 1 af te wenden. Juist omdat alle vrijwillige vormen van hulpverlening niet het beoogde effect hebben gehad, is het nu noodzakelijk dat de situatie wordt doorbroken door een minder vrijblijvende vorm van hulpverlening in te zetten. Het hof acht het voor de ontwikkeling van de kinderen noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] nu niet wordt beëindigd en dat de door de GI noodzakelijk geachte hulpverlening wordt ingesteld, waarbij het hof het wenselijk acht dat alle hulp wordt afgestemd en gecoördineerd door de GI. Het hof wijst erop dat de ondertoezichtstelling al tot meerdere positieve effecten heeft geleid: de plaatsing in het Safehouse, dat de vader nu ergens anders woont en dat er voor het eerst een (deels begeleide) omgangsregeling tussen de vader en de kinderen tot stand is gekomen. Dit is gebeurd dankzij de interventies van de GI. Het hof hoopt dat de moeder (maar ook de vader) de voordelen van de ondertoezichtstelling inzien en de hulp accepteren die de GI zal inzetten om ervoor te zorgen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in een veilige omgeving kunnen opgroeien.
3.8.6.
Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en E.M.C. Dumoulin en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar door mr. E.A.M. Scheij in tegenwoordigheid van de griffier.