ECLI:NL:GHSHE:2021:547

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.282.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling in het kader van een ondertoezichtstelling

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder verzoekt om de wijziging van de zorgregeling voor haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], die onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen bij de vader verblijven, met een zorgregeling die de moeder niet accepteert. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de kinderen nog gevoelens van onveiligheid hebben en dat er onvoldoende structurele verandering heeft plaatsgevonden in haar situatie. De vader en de GI verzetten zich tegen de verzoeken van de moeder en stellen dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2021 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft besloten om een voorlopige zorgregeling vast te stellen, waarbij de kinderen voorlopig iedere week van vrijdag uit school tot zaterdagavond bij de moeder verblijven en om de week op woensdag tot 18.30 uur. Deze regeling gaat in op 13 januari 2021, met een evaluatie na enkele maanden. De verdere beslissing is aangehouden tot een pro forma zitting op 11 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 februari 2021
Zaaknummer : 200.282.801/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/358923 / JE RK 20-826-2
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N.A. Boelhouwer,
tegen
Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam, handelend onder de naam Jeugd Veilig Verder,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).
Deze zaak gaat over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, van 21 augustus 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 september 2020, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het de wijziging van de zorgregeling betreft en bepalen dat de verzoeken van de GI tot wijziging van de zorgregeling worden afgewezen, althans een zodanige zorgregeling te treffen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 november 2020, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep en de grieven van de moeder geheel af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 november 2020, heeft de GI verzocht de moeder in het door haar ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. N.A. Boelhouwer;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. Noordhof;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 juli 2020;
  • de brief met bijlagen (bijlagen 18, 19 en 20) van de GI d.d. 23 december 2020;
  • de brief met bijlagen (producties 15 t/m 22) van de moeder d.d. 29 december 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
Bij beschikking van 22 september 2016 is tussen de ouders de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 14 november 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij beschikking van 8 februari 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant de tussen de ouders getroffen regelingen, zoals opgenomen in het aangehechte en gewaarmerkte ouderschapsplan en de vertaling daarvan, opgenomen in de beschikking.
In het ouderschapsplan van 24 december 2018 is bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader hebben. Ten aanzien van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) is bepaald dat de kinderen van woensdag na school in de oneven weken tot en met maandagochtend in de even weken bij de moeder verblijven.
3.4.
De kinderen staan sinds 6 januari 2020 onder toezicht van de GI.
Bij beschikking van 18 december 2020 is de ondertoezichtstelling verlengd voor de duur van één jaar, tot 6 januari 2022.
3.5.
Bij inleidend verzoekschrift van 20 mei 2020 heeft de GI verzocht op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) de zorgregeling te wijzigen naar een contact tussen de moeder en de kinderen elke woensdagmiddag na school tot 18.30 uur ’s avonds onder regie van de GI uit te breiden naar een weekendregeling waarbij de kinderen eens in de veertien dagen bij de moeder verblijven; de verdeling van de vakanties en feestdagen tussen de ouders zoals eerder in het verzoekschrift omschreven.
3.6.
Bij beschikking van 10 juli 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant – voor zover thans van belang:
  • het verzoek van de GI afgewezen wat betreft de regeling voor de zomervakantie 2020;
  • de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aangehouden tot de beschikking van de rechtbank van 21 augustus 2020.
3.7.
Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, beschikking van 21 augustus 2020 heeft de rechtbank Oost-Brabant het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan van 24 december 2018 zoals vastgesteld in de beschikking van de rechtbank van 8 februari 2019 wat betreft de reguliere zorgregeling en zomervakantie als volgt gewijzigd:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven bij de moeder elke week op woensdagmiddag na school tot 18.30 uur;
  • Onder regie van de GI kan deze regeling worden uitgebreid naar een weekendregeling waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] eens in de veertien dagen bij de moeder verblijven van vrijdagmiddag na school tot zondagavond 18.30 uur;
  • Tijdens de zomervakanties zullen de kinderen de eerste twee weken aaneengesloten bij de vader verblijven, de tussengelegen twee weken zullen zij aaneengesloten bij de vader verblijven, de tussengelegen twee weken zullen zij aaneengesloten bij de moeder verblijven en de laatste twee weken zullen zij aaneengesloten bij de vader verblijven.
3.8.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de kinderen nog gevoelens van onveiligheid hebben als gevolg van kindermishandeling door de moeder in het verleden en dat, ondanks alle hulpverlening in de afgelopen zes jaar, er onvoldoende structurele verandering heeft plaatsgevonden. Sinds medio 2019 heeft er geen fysieke mishandeling meer plaatsgevonden. De begeleidster van De Viersprong (MST-CAN), [begeleidster] , heeft geconstateerd dat het doel ‘er is geen fysieke agressie vanuit moeder naar kinderen’ is behaald en dat het doel ‘er is geen verbale agressie’ deels is behaald. De vader heeft zich niet bereid getoond in het kader van MST-CAN te werken aan het doel ‘ouders stellen het belang van de kinderen voorop en richten zich op solo ouderschap’, maar wordt nu wel beloond. De rechtbank had het advies van de raad moeten volgen en de schottenaanpak moeten inzetten, om te werken naar solo parallelouderschap.
De rechtbank gaat voorbij aan het risico dat de kinderen hun moeder verliezen bij ongelijkwaardig contact en een onverminderde strijd. De GI heeft de kant van de vader gekozen en daarmee het belang van de kinderen uit het oog verloren. De vader is geen stabiele opvoeder voor de kinderen. De spanningen die de kinderen laten zien in speltherapie kunnen uit de situatie bij de vader voortkomen.
De moeder gelooft niet dat er meer rust zal komen in de situatie van de kinderen omdat het geen oplossing zal bieden voor de echte problematiek. In vakanties zijn de kinderen nog steeds lange periodes bij de moeder en omdat de ouders gezamenlijk gezag hebben zullen zij moeten blijven overleggen.
De moeder is wel degelijk in staat emotionele stabiliteit te bieden aan de kinderen. De GI heeft de door de moeder geboekte vooruitgang teniet gedaan met haar verzoek aan de rechtbank. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de gezinsvoogd.
De moeder is nu afhankelijk van de opstelling van de vader als het gaat om een uitbreiding van de zorgregeling.
In de zomervakantie 2020 zijn de kinderen drie weken bij de moeder geweest en daarna drie weken bij de vader: dat is naar wens verlopen. De beslissing over de zomervakantie is in strijd met de beslissing in de beschikking van 10 juli 2020.
3.10.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
De moeder heeft de vader in het verleden herhaaldelijk beschuldigd van seksueel misbruik en de kinderen in dat kader ernstig belast met allerlei onderzoeken. Deze gedragingen van de moeder waren dusdanig grievend dat op basis daarvan de onderhoudsverplichting van de vader jegens de moeder is beëindigd en is het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader bepaald.
Daarnaast heeft de moeder zich in het verleden regelmatig schuldig gemaakt aan kindermishandeling. Dit zou sinds september 2019 niet meer hebben plaatsgevonden, maar de effecten ervan zijn nog altijd merkbaar.
De moeder heeft lang afwijzend gestaan ten opzichte van hulpverlening om de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De speltherapie van de kinderen heeft zij opgezegd althans gedreigd deze op te zeggen. De moeder accepteert alleen hulpverlening als zij verwacht daar voordeel voor zichzelf uit te behalen.
De vader is in staat gebleken om ondanks de echtscheidingsperikelen en de daarmee gepaard gaande problemen op het gebied van financiën, werk en huisvesting, voor de kinderen een veilige thuishaven te zijn en een stabiele situatie te creëren.
De moeder is na zes jaar nog niet in staat om de overeengekomen zorgregeling op een verantwoorde wijze na te komen. Minder contact met de moeder is beter voor de kinderen.
3.11.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – kort samengevat – het volgende aan.
Vanaf het begin van de betrokkenheid van JVV (februari 2019) worden de kinderen ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. De kinderen zaten klem in de strijd tussen beide ouders. In augustus 2019 heeft de moeder de veiligheidsafspraken geschonden: zij heeft de kinderen een corrigerende tik gegeven. De kinderen gaven aan dat zij niet geholpen werden en dat het niet goed ging thuis.
In november 2019 is MST-CAN gestart, waarbij de hoofddoelen zagen op een intensieve behandeling tegen kindermishandeling in de thuissituatie. Een ander doel van de hulpverlening was dat de ouders zich gingen richten op solo parallel ouderschap. Het vertrouwen van de vader in MST-CAN was echter geschaad. Er zijn geen signalen dat de vader hulpverlening nodig zou hebben om de kinderen een veilige opvoedsituatie te bieden. De vader heeft altijd zijn verantwoordelijkheid genomen en hij heeft de kinderen stabiliteit geboden. In april 2020 waren de doelen van MST-CAN gericht op de moeder nog onvoldoende behaald. Er is niet gewerkt aan emotieregulatie en er is geen zicht gekomen op de thuissituatie. JVV diende derhalve af te gaan op de signalen die de kinderen gaven. De moeder kon de kinderen nog onvoldoende stabiliteit en een veilige opvoedomgeving bieden.
Met de wijziging van de zorgregeling beoogde de GI de veelvuldige discussies tussen de ouders weg te nemen en moeder de tijd te geven om te herstellen en zich volledig te richten op een fijne tijd met de kinderen op woensdag. Voor de kinderen zou het bovendien betekenen dat zij minder zouden hoeven schakelen tussen de verschillende leefwerelden en dus dat zij minder stress, spanningen en wisselingen zouden hoeven ervaren. De schottenaanpak, dan wel de inzet van méér hulpverlening had niets meer kunnen bijdragen.
Bij de kinderen is een positieve ontwikkeling gezien. Tijdens een overleg op 29 september 2019, waarbij beide ouders, school, speltherapie en de GI aanwezig waren, is dit besproken. De kinderen zitten goed in hun vel. In speltherapie geeft [minderjarige 2] aan dat zij zich sterk voelt, [minderjarige 1] dat zij zich goed en blij voelt. [minderjarige 1] benoemt dat zij zich nu wel geholpen voelt. Door de bestreden beschikking is de verandering opgetreden die al sinds 2014 beoogd werd.
Op dit moment is de samenwerking met de gezinsvoogd minimaal. De moeder heeft geen vertrouwen meer in de gezinsvoogd en wil geen telefonisch contact met haar.
Een verdeling van de zomervakantie zoals verzocht voorziet in ieders behoefte en bevordert een veilig contact. De bestreden beschikking staat niet haaks op de beslissing van 10 juli 2020.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
3.12.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is het hof met de ouders in gesprek gegaan over de problemen die zij in de huidige situatie ervaren. Tevens heeft het hof beproefd of er ruimte bij de ouders was om in gezamenlijk overleg tot een (tijdelijke) oplossing van deze problemen te komen.
3.12.3.
Dit gesprek, waarin ook de GI en de raad in de gelegenheid zijn gesteld hun visie kenbaar te maken, en het overleg tussen de ouders (bijgestaan door hun advocaten) in dat kader tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling, heeft tot de volgende tijdelijke afspraken geleid.
3.12.4.
De ouders hebben afgesproken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig iedere week van vrijdag uit school tot zaterdagavond 19.00 uur en om de week op woensdag uit school tot 18.30 uur bij de moeder verblijven. Deze voorlopige zorgregeling begint op woensdag 13 januari 2021. Van vrijdag 22 op zaterdag 23 januari 2021 vindt de eerste overnachting plaats.
De ouders hebben afgesproken dat de vader [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal informeren over deze voorlopige zorgregeling en hen zal vertellen dat hij en de moeder de afspraken samen hebben gemaakt.
De GI zal gedurende enkele maanden toezicht houden op de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze voorlopige zorgregeling. De ervaringen en bevindingen van de ouders en de GI in deze ‘proefperiode’ worden na verloop van vier tot zes maanden schriftelijk teruggekoppeld naar het hof en vervolgens besproken in een nadere mondelinge behandeling. Tijdens die nadere mondelinge behandeling zal eveneens de verdeling van de zorg voor de kinderen in de zomervakantie 2021 aan de orde komen.
3.12.5.
Het hof heeft de aanwezigen voorgehouden dat het van belang is dat in de komende ‘proefperiode’ door alle betrokkenen (ook) wordt ingezet op de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de GI en het herstel van het vertrouwen tussen de ouders.
3.13.
Het hof zal beslissen conform de ter mondelinge behandeling gemaakte tijdelijke afspraken en iedere verdere beslissing aanhouden tot pro forma 11 mei 2021 en de moeder, de vader, de GI en de raad oproepen voor de nadere mondelinge behandeling van 25 mei 2021 te 13.00 uur.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de moeder en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders,
voorlopig, tot dat daarover anders is beslist, recht hebben op contact met elkaar iedere week van vrijdag uit school tot zaterdagavond 19.00 uur en om de week op woensdag uit school tot 18.30 uur, te beginnen op woensdag 13 januari 2021;
verstaat dat partijen voor het overige afspraken hebben gemaakt zoals hiervoor onder 3.12.4. is omschreven;
verzoekt de moeder, de vader en de GI uiterlijk op de hierna genoemde pro forma datum het hof schriftelijk te informeren over het verloop van de voorlopige zorgregeling;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
pro forma 11 mei 2021;
roept partijen, de GI en de raad op om bij de mondelinge behandeling van het hof te komen, die wordt gehouden op
25 mei 2021 om 13.00 uurin het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, C.D.M. Lamers en E.P. de Beij en is op 25 februari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.