ECLI:NL:GHSHE:2021:543

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
200.274.805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep echtscheiding met proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De man, appellant, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om de echtscheiding af te wijzen. De vrouw, verweerster, verzoekt op haar beurt om de man in de proceskosten te veroordelen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 januari 2021 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De man stelt dat het huwelijk niet duurzaam ontwricht is en dat er uitzicht is op herstel van de echtelijke verhoudingen. De vrouw daarentegen betwist dit en stelt dat er geen affectieve gevoelens meer zijn en dat de relatie definitief is beëindigd. Het hof overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat het Nederlandse recht van toepassing is. Het hof concludeert dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, aangezien de man geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en veroordeelt de man in de proceskosten van de vrouw, die door de man nodeloos zijn veroorzaakt. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 2.560,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 februari 2021
Zaaknummer: 200.274.805/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/266231 / FA RK 19-2463
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers,
tegen
[de vrouw],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y.K. Kunze.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 december 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2020, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 april 2020, heeft de vrouw verzocht het verzoek in hoger beroep van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Ramakers;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Kunze.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 oktober 2019.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 december 2017 te [plaats] (Tunesië) met elkaar gehuwd.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man voert in het beroepschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is niet duurzaam ontwricht. Het is niet zo dat de voortzetting van de samen-leving ondragelijk is geworden. Voor zover dat door de vrouw wel zo wordt ervaren, bestaat er uitzicht op herstel van de echtelijke verhoudingen. Partijen hebben al eerder moeilijke situaties overwonnen; de man is ervan overtuigd dat dit nu ook weer het geval zal zijn. De man erkent dat zijn verblijfsvergunning is gekoppeld aan het huwelijk van partijen, maar dat is niet het enige belang dat hij heeft om het huwelijk met de vrouw in stand te houden. Vanuit de cultuur en tradities van de man is het onbestaanbaar dat een huwelijk na zo’n korte tijd en zonder noemenswaardige redenen wordt opgegeven. Een huwelijk staat voor trouw in goede en in slechte tijden. Partijen zaten daarover tot voor kort nog op één lijn. De man vindt het jammer dat er nooit de ruimte is geweest om het huwelijk te herstellen. De man doet geen moeite (meer) om contact met de vrouw te zoeken, omdat hij geen problemen wil.
3.5.
De vrouw voert in het verweerschrift, zoals aangevuld op de mondelinge behandeling in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aan.
Sinds januari 2019 voeren partijen geen gemeenschappelijke huishouding meer. Partijen hebben sindsdien ook geen contact meer gehad. De man heeft na het uiteen gaan van partijen nog contact met de moeder van de vrouw onderhouden, maar hiervan is nu ook geen sprake meer. De vrouw heeft aan de man meerdere malen kenbaar gemaakt dat de relatie tussen hen beëindigd is en dat dit niet meer zal wijzigen. Tijdens het huwelijk is de vrouw erachter gekomen dat er tussen partijen een groot verschil van inzicht bestaat over de belangrijke vragen in het leven. De vrouw heeft na het uiteen gaan van partijen een relatie met een andere man gehad. Dit heeft bij haar het gevoel verstrekt dat de relatie met de man definitief ten einde is. De vrouw heeft geen affectieve gevoelens meer voor de man. Inmiddels heeft zij weer een nieuwe prille relatie. Indien de man niet had willen scheiden vanwege zijn culturele achtergrond, dan had het op zijn weg gelegen om pogingen te ondernemen om de problemen tussen partijen op te lossen. De vrouw betwist dat de man er alles aan doet / wil doen om het huwelijk van partijen te herstellen. De vrouw heeft de man op meerdere datingsites aangetroffen. Het lijkt er sterk op dat de man slechts vanwege zijn verblijfsvergunning formeel gehuwd wil blijven met de vrouw.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.6.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Nu niemand heeft gegriefd tegen het oordeel van de rechtbank dat Nederlands recht van toepassing is, wordt de vraag of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken en op welke gronden volgens art.10:56 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaald door het Nederlandse recht.
Inhoudelijke beoordeling
3.6.2.
Ingevolge artikel 1:151 BW is voor een echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten vereist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
Een huwelijk is ‘duurzaam ontwricht’ indien de voortzetting van de samenleving ondraaglijk is geworden, zonder dat er uitzicht bestaat op herstel van behoorlijke echtelijke verhoudingen (MvT, Kamerstukken II, 10213, 3, p. 14 e.v., MvA II, 6, p. 3 e.v.). Met duurzame ontwrichting wordt gedoeld op een objectief te constateren toestand, die wel nauw verband kan houden met bepaalde in het huwelijk voorgevallen feiten, maar die daarin niet opgaat. Beslissend is het bestáán van de toestand en niet (de wijze van) het óntstaan ervan (Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II 2016/617).
Indien een echtgenoot stelt, en daarbij volhardt, dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat de toestand van duurzame ontwrichting bestaat en vormt dit volgens vaste rechtspraak vrijwel altijd een beslissende aanwijzing dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.6.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, zodat aan de grond voor echtscheiding is voldaan. De man heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op grond waarvan het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank moet of kan komen.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
Proceskosten
3.8.
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen in de proceskosten, omdat de man deze procedure nodeloos is begonnen. De vrouw komt niet in aanmerking voor een toevoeging en moet hoge kosten maken voor deze beroepsprocedure waarvan nagenoeg vast staat dat deze kansloos is.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
3.9.
Het hof stelt voorop dat het in een familiezaak gebruikelijk is dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet in deze zaak echter aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof overweegt daartoe dat de man deze proceskosten – naar het oordeel van het hof – nodeloos heeft veroorzaakt door, zonder steekhoudende grief, in hoger beroep te gaan tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam was ontwricht op grond van de in de bestreden beschikking genoemde feiten en omstandigheden, die de man in hoger beroep niet heeft bestreden. De man heeft in hoger beroep enkel herhaald dat er volgens hem uitzicht bestaat op herstel van de echtelijke verhoudingen. Gelet hierop en de vaste jurisprudentie over de aanname van “een toestand van duurzame ontwrichting” staat daarmee op voorhand vast dat een hoger beroep tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding kansloos is. De man had er dan ook op bedacht horen te zijn dat dit hoger beroep enkel zou kunnen leiden tot een bekrachtiging van de bestreden beschikking.
3.10.
Het hof zal voor de begroting van de proceskosten aan de zijde van de vrouw, aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief.
Het hof gaat daarbij uit van tarief II in hoger beroep (echtscheidingsprocedures) van € 1.114,- per punt. Het hof stelt de kosten in hoger beroep vast op 2 x € 1.114,- = € 2.228,- (1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep en 1 punt voor het bijwonen van de mondelinge behandeling in hoger beroep), vermeerderd met het door de vrouw voldane griffierecht van € 332,-. De totale proceskosten aan de zijde van de vrouw bedragen derhalve € 2.560,-.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 december 2019;
veroordeelt de man in de kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van de vrouw, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 2.228,-, voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en E.P. de Beij en is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021 door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.