ECLI:NL:GHSHE:2021:516

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.286.108_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de procedure tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis na een herstelvonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2021 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een procedure tot vernietiging van een arbitraal eindvonnis. De eiseres, aangeduid als [appellante], had een vordering ingesteld tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van 10 december 2019 en 30 juni 2020. De procedure volgde op een rolbeslissing van het hof van 8 december 2020, waarin [appellante] werd uitgenodigd om zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het ingestelde rechtsmiddel.

[appellante] stelde dat het herstelvonnis van 30 juni 2020 het eerdere vonnis van 10 december 2019 had herzien, waardoor de beroepstermijn van drie maanden zou moeten worden gerekend vanaf de datum van het herstelvonnis. [appellante] voerde aan dat de arbiter niet expliciet had bepaald dat de datum van het eerdere vonnis ongewijzigd bleef en dat de vertraging in de rectificatie door ziekte van de arbiter een rol speelde in de termijnstelling.

De gedaagde, aangeduid als [geïntimeerde], betwistte de wijziging van de datum van het eerste vonnis en stelde dat de verbetering deel uitmaakte van het oorspronkelijke vonnis. Het hof oordeelde dat het vonnis van 10 december 2019 als eindvonnis kwalificeerde en dat het herstelvonnis van 30 juni 2020 slechts enkele fouten corrigeerde. Het hof concludeerde dat de vordering tot vernietiging tijdig was ingesteld, aangezien deze was ingediend binnen de termijn van drie maanden na de verbetering van het vonnis. Het hof verklaarde [appellante] ontvankelijk in haar vordering tot vernietiging en verwees de zaak naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.286.108/01
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
hierna aan te duiden als: [appellante ] ,
advocaat: mr. R.C.M. Michielsen te Uden,
tegen
Belastingadvies- en Accountancykantoor [belastingadvies- en accountancykantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gegeven rolbeslissing van 8 december 2020 in de procedure tot vernietiging van de arbitrale vonnissen van 10 december 2019 en 30 juni 2020.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tot vernietiging van arbitrale vonnissen van 29 september 2020;
  • het exploot van anticipatie van 16 november 2020;
  • het exploot van 23 november 2020 waarmee eiseres [accountants b.v.] zich heeft teruggetrokken uit de procedure;
  • de rolbeslissing van 8 december 2020;
  • de akte van appellante van 22 december 2020;
  • de akte van geïntimeerde van 5 januari 2021.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij genoemde rolbeslissing is [appellante ] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het ingestelde rechtsmiddel tot vernietiging.
2.2.
In haar akte stelt [appellante ] zich kort gezegd op het standpunt dat in het herstelvonnis van 30 juni 2020 het eerdere vonnis van 10 december 2019 is herzien, ook wat betreft de datum, zodat de beroepstermijn van drie maanden is te rekenen vanaf 30 juni 2020. [appellante ] wijst er op dat de arbiter niet expliciet heeft bepaald dat de datum van het vonnis van 10 december 2019 ongewijzigd bleef.
Verder speelt volgens [appellante ] een rol dat door ziekte van de arbiter de rectificatie onredelijk lang op zich heeft laten wachten. Zou de rectificatie eerder zijn ontvangen, dan zou – afhankelijk van de uitkomst – ook eerder een vernietigingsactie zijn ingesteld.
Voor het geval de ontvankelijkheid niet aanstonds wordt toegewezen verzoekt [appellante ] het hof een prejudiciële vraag te stellen over de vraag wanneer de beroepstermijn tegen een arbitragevonnis gaat lopen in het geval het eerste vonnis is hersteld in een tweede vonnis met een nieuwe (en dus gewijzigde) datum.
2.3.
[geïntimeerde] bestrijdt dat de arbiter de datum van het eerste vonnis heeft gewijzigd. Verder volgt volgens [geïntimeerde] uit artikel 1060 lid 1 en lid 6 Rv dat de verbetering deel wordt van het oorspronkelijke vonnis van 10 december 2019. Gelet op de termijnen van artikel 1064a Rv en de betekening van het vonnis op 14 februari 2020, concludeert [geïntimeerde] dat de bevoegdheid tot het instellen van de vordering tot vernietiging van het vonnis van 10 december 2019 op 15 mei 2020 is vervallen.
2.4.
Het hof oordeelt als volgt. In het arbitrale vonnis van 10 december 2019 is beslist over de gehele vordering. Dat kwalificeert het vonnis van 10 december 2019 als een eindvonnis. In het vonnis van 30 juni 2020 heeft het scheidsgerecht beslist op het verzoek van [appellante ] om vier fouten te corrigeren. Het scheidsgerecht heeft twee fouten (een kennelijke rekenfout en een kennelijke verschrijving), op de voet van artikel 47 NAI Reglement op 30 juni 2020 gerectificeerd. Voor het overige is het rectificatieverzoek afgewezen. Dit kwalificeert het vonnis van 30 juni 2020 als een herstelvonnis in de zin van artikel 1060 Rv.
2.5.
Op grond van het bepaalde in artikel 1064a lid 2 Rv is de termijn waarbinnen een vordering tot vernietiging uiterlijk moet worden ingesteld drie maanden. Artikel 1065 lid 7 Rv bepaalt in afwijking van deze regel dat de termijn voor het instellen van een vordering tot vernietiging vervalt drie maanden na de dag van verzending van de verbetering van het vonnis zoals bedoeld in artikel 1060 Rv.
2.6.
De verbetering van het vonnis dateert van 30 juni 2020. De datum van verzending van deze verbetering is het hof onbekend, maar aangezien de dagvaarding tot vernietiging van arbitrale vonnissen dateert van 29 september 2020 en dus is uitgebracht binnen de termijn van drie maanden na de dag van de verbetering, is de conclusie dat [appellante ] ontvankelijk is in haar vordering tot vernietiging.
2.7.
De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De uitspraak

Het hof:
verstaat dat [appellante ] ontvankelijk is in de door haar ingestelde vordering tot vernietiging;
verwijst de zaak naar de rol van 6 april 2021 voor conclusie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde] ;
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2021.
griffier rolraadsheer