In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2021 uitspraak gedaan in een incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het incident is ingeleid door [appellant], die in hoger beroep ging tegen een kort geding vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. In eerste aanleg was de vordering van [appellant] afgewezen en was hij veroordeeld in de kosten. In reconventie was [appellant] veroordeeld om binnen 48 uur het kentekenbewijs van een Volkswagen Golf aan [geïntimeerde] af te geven, onder verbeurte van een dwangsom. [appellant] vorderde in het incident schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis, stellende dat er sprake was van een juridische misslag door de kantonrechter, die het begrip dwaling onjuist had geïnterpreteerd. [geïntimeerde] voerde verweer en stelde dat er geen sprake was van een kennelijke misslag en dat de auto inmiddels aan een derde was verkocht.
Het hof oordeelde dat de stelling van [appellant] over een kennelijke misslag niet slaagde. De kern van de misslag lag in de interpretatie van dwaling, wat onderwerp van discussie was in het hoger beroep. Het hof concludeerde dat het belang van [geïntimeerde] bij de executie van het vonnis zwaarder woog dan het belang van [appellant] bij schorsing. De incidentele vordering van [appellant] werd afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak staat op de rol voor arrest op 23 maart 2021.