ECLI:NL:GHSHE:2021:514

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.281.471_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake contactverbod tussen buren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] met betrekking tot een contactverbod. De voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant had eerder op 2 juli 2020 de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarbij hij was veroordeeld in de proceskosten. [appellant] vorderde in hoger beroep een contactverbod voor de duur van 36 maanden, met een dwangsom van € 500 per overtreding. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de gestelde bedreigingen en intimidaties door [geïntimeerde]. De videobeelden die [appellant] aanbood, werden niet als voldoende bewijs gezien om een contactverbod te rechtvaardigen. Het hof concludeert dat de handelingen van [geïntimeerde] niet ernstig genoeg zijn om een contactverbod op te leggen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.471/01
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. C.A.M.H. Vink te 's-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 juli 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 2 juli 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/358368 / KG ZA 20-251)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de memorie van grieven met één productie, tevens houdende een vermeerdering van eis;
  • een formulier H-16 d.d. 24 augustus 2020 waarbij door [appellant] nog één productie is overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] en [geïntimeerde] wonen beiden in de [straatnaam] te [plaats] , [appellant] op nummer [adres 1] en [geïntimeerde] op nummer [adres 2] .
Partijen leven in onmin met elkaar. Bij vonnis in kort geding van 20 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant onder meer aan [geïntimeerde] een contactverbod opgelegd voor de duur van één jaar, aflopend op 28 maart 2020, op verbeurte van een dwangsom van € 100,= voor elke overtreding met een maximum van € 5.000,=.
Tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde (en aan de gedaagde zijde ook de woningverhuurder van partijen) is vervolgens een bodemprocedure gevoerd, waarin de rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 25 maart 2020 onder meer heeft beslist dat [geïntimeerde] aan [appellant] een schadevergoeding van € 532,82 moet betalen wegens door hem gepleegde vernielingen, dat [geïntimeerde] vanwege een overtreding van het contactverbod een dwangsom van € 100,= heeft verbeurd en dat [appellant] het bereik van zijn camera’s moet beperken tot zijn eigen terrein, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] in conventie – zakelijk weergegeven – een contactverbod voor de duur van 24 maanden op straffe van verbeurte van en dwangsom van € 300,= per overtreding met een maximum van € 10.000,= en, bij overschrijding van dat maximum, tenuitvoerlegging van het vonnis bij lijfsdwang, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding en alles zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het eerder opgelegde contactverbod heeft [geïntimeerde] er niet van weerhouden om toch contact te zoeken met [appellant] . Na het verstrijken van het eerder opgelegde contactverbod is [geïntimeerde] weer begonnen met bedreigingen en intimidaties, ook tegenover de stiefdochter van [appellant] en de buurvrouw van [appellant] . [geïntimeerde] scheldt [appellant] uit en houdt zich op de meest vreemde tijdstippen met zijn niet aangelijnde herdershond op voor de poort van [appellant] . [geïntimeerde] is erop uit om [appellant] te provoceren en de situatie te laten escaleren. Hij bedreigt de stiefdochter en buurvrouw van [appellant] met zijn hond.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft in conventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. [geïntimeerde] heeft op zijn beurt een aantal voorzieningen gevorderd in reconventie. Het hof gaat daar verder niet op in, omdat het hoger beroep niet is gericht tegen de in reconventie genomen beslissingen.
3.2.4.
In het bestreden vonnis van 2 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de gestelde bedreiging en intimidatie onvoldoende aannemelijk zijn geworden (r.o. 5.4) en dat bedreigingen en/of intimidaties in de richting van de stiefdochter en de buurvrouw geen feiten of omstandigheden zijn die bijdragen aan het rechtvaardigen van een contactverbod voor [geïntimeerde] jegens [appellant] , omdat het [geïntimeerde] bij het opleggen van zo’n verbod nog steeds vrij staat contact te leggen met die stiefdochter en/of buurvrouw (r.o. 5.5).
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. Deze grieven zijn enkel gericht tegen (de onderbouwing van) de beslissing in conventie. De reconventie maakt daarom geen deel uit van dit hoger beroep. [appellant] concludeert dat het beroepen vonnis vernietigd moet worden en vordert in hoger beroep, in afwijking van het in eerste aanleg gevorderde, een contactverbod voor de duur van 36 maanden op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per overtreding met een maximum van € 10.000,=, tenuitvoerlegging van dit arrest bij lijfsdwang op kosten van [geïntimeerde] wanneer dat maximum wordt overschreden en de veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.4.
Tegen de vermeerdering van eis, die reeds was opgenomen in de aan [geïntimeerde] betekende appeldagvaarding en dus bij [geïntimeerde] bekend mag worden verondersteld, is geen verweer gevoerd. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.5.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Door middel van deze grieven betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] hem voortdurend blijft provoceren door op de meest rare momenten voor of achter de woning van [appellant] te verschijnen en [appellant] uit te dagen. Ten onrechte heeft de voorzieningenrechter zijn aanbod gepasseerd om hiervan gemaakte videobeelden te tonen. [geïntimeerde] betwist volgens [appellant] niet dat hij zich bij de poort van [appellant] heeft opgehouden. De reden die [geïntimeerde] daarvoor geeft (controle van de nakoming van de in reconventie getroffen voorziening) is onjuist en dat blijkt uit een videofragment (fragment 1). Daarop is ook te zien dat [geïntimeerde] zijn hond los laat lopen. Uit fragment 2 blijkt dat [geïntimeerde] op 8 april 2020 omstreeks 22:00 uur [appellant] probeert te provoceren door hem iets toe te roepen in de trant van
‘dikke lul’, ‘homo’, kom maar’.Fragment 3 toont hoe [geïntimeerde] op 13 juli 2020, als hij in zijn tuin werkt, spuugt naar (de auto van) [appellant] , die op dat moment met zijn auto passeert, en zijn middelvinger opsteekt in de richting van [appellant] .
3.6.
[appellant] stelt dat uit deze fragmenten afdoende blijkt dat [geïntimeerde] zich bedreigend, althans intimiderend, uitlaat tegenover [appellant] . [appellant] biedt uitdrukkelijk aan zijn standpunt te bewijzen door het tonen van de omschreven videofragmenten.
3.7.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover dat in hoger beroep aan de orde is, bekrachtigen. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Veronderstellenderwijs uitgaande van de juistheid van de omschrijving van de inhoud van de videofragmenten is het hof van oordeel dat de handelingen die daarin te zien zijn niet dermate ernstig van aard zijn dat daarmee onrechtmatige gedragingen jegens [appellant] hebben plaatsgevonden die een ingrijpende maatregel als een contactverbod rechtvaardigen. Uit de onderbouwing van zijn vordering volgt hoogstens dat [geïntimeerde] zich één maal heeft begeven naar de poort van de woning van [appellant] . Het tweede fragment toont hoogstens aan dat [geïntimeerde] op 8 april 2020 heeft staan schelden en dienaangaande voert [appellant] zelf in de memorie van grieven al aan dat hij zich daardoor niet wil laten provoceren. [appellant] is dus weerbaar genoeg om aan dit gedrag weerstand te bieden: schelden doet (hem) geen zeer. Uit het derde fragment blijkt niet dat [geïntimeerde] actief contact heeft gezocht met [appellant] . Hij reageert slechts op het passeren van [appellant] .
3.8.
[appellant] voert verder niets aan met betrekking tot de frequentie van dit gedrag. Dat [geïntimeerde] dit gedrag stelselmatig vertoont, volgt niet uit hetgeen [appellant] ter onderbouwing van zijn vordering heeft aangevoerd. Van een stelselmatig bovenmatig lastigvallen of van stalking blijkt hieruit niet. Dat het gedrag van [geïntimeerde] tegenover de stiefdochter van [appellant] of buurvrouw niet kan bijdragen aan de rechtvaardiging van een contactverbod met [appellant] , zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, is in hoger beroep niet bestreden.
3.9.
De omstandigheid dat de rechtbank Oost-Brabant in de bodemprocedure heeft vastgesteld dat het eerder opgelegde contactverbod één maal is overtreden geeft het hof vooralsnog geen aanleiding om anders te oordelen. Het voorgaande betekent voorts dat het hof geen aanleiding ziet om [appellant] nog toe te laten tot het afspelen van de genoemde fragmenten. Deze had hij overigens ook op een gegevensdrager bij memorie van grieven in het geding kunnen brengen.
3.9.
Het hof komt dan ook tot na te melden beslissing. [appellant] heeft daarbij ook in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en zal om die reden worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vast te stellen op nihil.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt, voor zover het hoger beroep daar tegen is gericht, het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Cremers, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2021.
griffier rolraadsheer