3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Blijkens een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel van 16 augustus 2017 is met ingang van 30 augustus 2013 een eenmanszaak met de handelsnamen ‘ [hotel 1] ’, ‘ [cafe 1] ’, ‘ [cafe 2] ’, ‘ [hotel 2] ’en ‘ [grandcafe] ’ ingeschreven met als eigenaresse [eigenaresse] en als vestigingsadres [adres 1] te [vestigingsplaats] . Blijkens dit uittreksel is de onderneming uitgeschreven met ingang van 1 juni 2017.
[geïntimeerden] is, althans was in de thans van belang zijnde periode van juni 2016 tot en met januari 2019, eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] . [geïntimeerden] heeft de aldaar gelegen woonruimte blijkens een schriftelijke huurovereenkomst van 10 juni 2016 van 15 juni 2016 tot en met 14 juni 2017, met stilzwijgende verlenging, verhuurd aan “ [hotel 1] ”. De naam van de huurder is op de overeenkomst gestempeld en daaronder voorzien van een handtekening, voorafgegaan door de letters “i.o.”. De overeenkomst vermeldt noch in de aanhef noch bij de ondertekening bij de gegevens van de huurder een naam van een natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Bij akte van 13 december 2016 is [appellanten] als huurder een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woonruimte aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] . Als verhuurder vermeldt de overeenkomst [hotel 1] , gevestigd aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] , rechtsgeldig vertegenwoordigd door [eigenaresse] . De overeengekomen huur bedraagt € 710,= per maand.
Blijkens een uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel van 6 augustus 2019 is op 16 mei 2017 opgericht: de besloten vennootschap [de vennootschap 1] , gevestigd aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . Enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap is [enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap] .
Op 22 juni 2017 ondertekenen [appellanten] en zijn verhuurder een akte onder het hoofd “Wijziging tenaamstelling op de getekende huurovereenkomst [adres 2] [vestigingsplaats] ”. In de aanhef staat als verhuurder vermeld ‘ [hotel 1] , [adres 1] te [vestigingsplaats] , bij deze vertegenwoordigd door mevrouw [eigenaresse] ’. Vervolgens vermeldt de akte het navolgende als overeengekomen:
“1.1 Verhuurder verhuurt aan huurder en huurder huurt van verhuurder de woonruimte op de eerste verdieping met berging in het souterrain (…) plaatselijk bekend
[adres 2] te [postcode 1] [vestigingsplaats]
De tenaamstelling van de hierboven genoemde verhuurder zal per direct komen te vervallen en worden gewijzigd in onderstaande verhuurder;
[hotel 1] , [adres 1] te [postcode 2] [vestigingsplaats] .
Bij deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door de [huurder] .
[e-mailadres]
Tevens is er een nieuw rekeningnummer waarop de huur dient te worden overgemaakt
[hotel 1] rekeningnummer [rekeningnummer] ”
De akte vermeldt als ondertekenende verhuurder ‘ [de vennootschap 2] Rechtsgeldig vertegenwoordigd door de [huurder] ”. Op de bij memorie van grieven als productie 2 overgelegde kopie van deze akte is “ [de vennootschap 2] ” doorgehaald en met de hand vervangen door “ [hotel 1] ”, met schuin daarboven twee handtekeningen onder de letters “BV”.
Bij brief van 21 juli 2017 aan [geïntimeerden] heeft [eigenaresse] de huur met betrekking tot het adres [adres 2] te [vestigingsplaats] opgezegd, welke opzegging nog die dag door [geïntimeerden] is aanvaard.
[appellanten] heeft in een brief van 4 augustus 2017 aan [de vennootschap 2] , t.a.v. de [huurder] , de huur opgezegd. Ondanks die opzegging is [appellanten] in de woning blijven wonen. Uiteindelijk heeft [appellanten] de huur opgezegd tegen 24 januari 2019. Op 24 januari 2019 heeft een oplevering van het gehuurde plaatsgevonden en heeft [appellanten] de sleutels van het gehuurde ingeleverd.
Vanaf 21 juli 2017 heeft [geïntimeerden] geen huurpenningen meer ontvangen voor het gehuurde.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerden] - zakelijk weergegeven - de ontbinding van de tussen hem en [appellanten] bestaande voortgezette onderhuurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde met veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 7.100,= wegens achterstallige huurpenningen, vermeerderd met een bedrag ad € 710,00 of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zal zijn toegelaten, voor elke maand of gedeelte van een aangevangen maand, dat de gedaagden tot en met de ontruiming na 31 mei 2018 in gebreke zullen blijven en tot betaling van contractuele rente tot 5 juni 2018 ad € 327,96 en de contractuele rente vanaf 5 juni 2018 over € 7.100,00 tot de dag van algehele voldoening, alles met veroordeling van [appellanten] in de kosten van dit geding als vermeld in het petitum onder de dagvaarding en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerden] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellanten] is met mevrouw [eigenaresse] , die handelde onder de naam [hotel 1] , een onderhuurovereenkomst aangegaan. Na opzegging van de huur door [eigenaresse] is van rechtswege een huurovereenkomst ontstaan tussen [geïntimeerden] (als hoofdverhuurder) en [appellanten] (als verblijvende onderhuurder). Daardoor diende [appellanten] de overeengekomen huur te betalen aan [geïntimeerden] . [geïntimeerden] heeft echter geen huurpenningen ontvangen. Voor zover [appellanten] een beroep doet op een contractovername door de [huurder] merkt [geïntimeerden] op dat hij daar niet bij betrokken is geweest en dat hij niet is gebonden aan afspraken die [appellanten] maakt met derden. [geïntimeerden] stelt dat hij ook van [huurder] de verschuldigde huurpenningen niet heeft ontvangen.
3.2.3.[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en – na een daartoe gevoerd incidenteel geding – [huurder] in vrijwaring opgeroepen. Het verweer in de hoofdzaak zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen. In de vrijwaring is [huurder] aanvankelijk bij verstek veroordeeld (zakelijk weergegeven) om aan [appellanten] te betalen wat [appellanten] aan [geïntimeerden] moet betalen. In een tegen deze beslissing ingesteld verzet is het verstekvonnis bij vonnis van 4 maart 2020 bekrachtigd.
3.2.4.In het bestreden eindvonnis van 26 juni 2019 heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft daartoe – zakelijk weergegeven – overwogen dat [appellanten] een onderhuurovereenkomst is aangegaan met [eigenaresse] , die op haar beurt een huurovereenkomst was aangegaan met [geïntimeerden] . De huuropzegging van [eigenaresse] is door [geïntimeerden] aanvaard, waardoor van rechtswege een huurovereenkomst is ontstaan tussen [geïntimeerden] en [appellanten] . Niet gebleken is dat [huurder] de huurovereenkomst tussen [geïntimeerden] en [eigenaresse] van [eigenaresse] heeft overgenomen. De wijziging van de verhuurder in de onderhuurovereenkomst heeft geen betekenis voor de hoofdhuurovereenkomst. [appellanten] kon niet langer bevrijdend aan [huurder] betalen.