ECLI:NL:GHSHE:2021:51

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
200.274.167_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging wijziging gezag van gezamenlijk naar eenhoofdig in een familiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 januari 2021, gaat het om de wijziging van het gezag over twee minderjarigen, geboren in 2009 en 2010. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 januari 2020 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen aan de moeder was toegewezen. De vader stelt dat hij en de moeder in staat zijn om gezamenlijk het gezag te dragen, ondanks hun problemen. De moeder daarentegen betoogt dat de samenwerking tussen hen uiterst moeizaam is en dat zij bang is voor de vader, wat haar in staat stelt om alleen beslissingen te nemen over de kinderen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 december 2020 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft aangegeven dat de situatie tussen de ouders gestabiliseerd is door ondertoezichtstelling, maar dat er nog steeds een ongezonde machtsverhouding bestaat. Het hof overweegt dat, gezien de gespannen relatie tussen de ouders en het risico van overbelasting van de moeder, het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder eenhoofdig met het gezag wordt belast. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezamenlijk gezag is beëindigd en het gezag aan de moeder is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 januari 2021
Zaaknummer: 200.274.167/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/345569/FA RK 19-1845
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.H. Kroon,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. M.W.F. van Wijk.
Deze zaak gaat over [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 januari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen, alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift heeft de moeder gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Kroon;
-de moeder, bijgestaan door mr. van Wijk;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 november 2019.

3.De beoordeling

3.1.
De ouders zijn geregistreerd partners geweest. Tijdens het geregistreerd partnerschap zijn geboren [minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] en [minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
3.2.
De kinderen zijn van 14 december 2016 tot 14 augustus 2019 onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
Tot de bestreden beschikking waren de ouder gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat het gezag over de kinderen alleen aan de moeder toekomt.
3.4.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn, ondanks hun problemen, best in staat om gezamenlijk het gezag over de kinderen te dragen. De communicatie tussen de ouders loopt op dit moment via een whatsapp groep waar ook een derde onafhankelijk persoon in zit. Dit gaat goed. De vader voelt het als een straf als zijn gezag hem wordt ontnomen. Hij zal beslissingen van de moeder respecteren en haar niet in de weg zitten. Hij wil zijn verantwoordelijkheid als vader nemen.
3.6.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
Alle samenwerking tussen de ouders is uiterst moeizaam. De ouders communiceren niet met elkaar; alleen via de whatsapp-groep. Als de ouders gezamenlijk beslissingen moeten nemen over de kinderen, ook in de toekomst, zal dit niet goed gaan. De moeder is bang voor de vader en vertrouwt hem niet. Er is te veel gebeurd. Gezamenlijk gezag levert te veel onrust en stress op. De moeder moet, als verzorgende ouder, in staat zijn om de beslissingen over de kinderen alleen te kunnen nemen. Het is in het belang van de kinderen dat de moeder alleen met het gezag is belast.
3.7.
De raad voert ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
Er is veel tussen deze ouders gebeurd, zij hebben een heel moeizaam verleden. Dankzij de ondertoezichtstelling is de situatie gestabiliseerd en is er nu een contactregeling tussen de vader en de kinderen van een keer in de twee weken op zondag. De moeder heeft veel hulp gehad om te komen waar zij nu is. De ongezonde machtsverhouding tussen de ouders is nog voelbaar. Zij kunnen niet met elkaar communiceren over de kinderen. In deze situatie is het in het belang van de kinderen om de moeder eenhoofdig met het gezag te belasten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Het hof is van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat in dit geval moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over hun kinderen zijn belast. Het hof komt hiertoe op grond van het volgende.
De ouders hebben een moeizaam en belast verleden. In het kader van de ondertoezichtstelling is er veel hulp ingezet om de verhouding tussen de ouders te normaliseren. Dankzij deze ondertoezichtstelling en de ingezette hulpverlening is er inmiddels een contactregeling tussen de vader en de kinderen van een paar uur één keer per twee weken, die goed loopt. De communicatie tussen de ouders verloopt slechts via een whatsappgroep waar nog een onafhankelijke derde bij is betrokken. Zij kunnen niet samen tot een vorm van communicatie komen; voor de kleinste beslissingen of mededelingen hebben zij deze whatsappgroep nodig. Ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de verhouding tussen de ouders gespannen en onevenwichtig is. De moeder ervaart nog altijd angst voor de vader en heeft veel wantrouwen jegens de vader. De kinderen worden door de moeder verzorgd en opgevoed. Het is derhalve in hun belang dat zij stabiel blijft. Gebleken is dat deze ouders niet zelfstandig in staat zijn om gezamenlijk tot beslissingen over de kinderen te komen en dat de belasting voor de moeder om de vader te betrekken bij gezagsbeslissingen zeer groot is. Het risico dat de moeder hierdoor overbelast raakt, wat een negatief effect zal hebben op de eigen opvoedsituatie en dus op de kinderen, is aanwezig. In de gegeven omstandigheden acht het hof het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat de moeder eenhoofdig met het gezag wordt belast.
3.9.
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 8 januari 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.M. van Riemsdijk en is op 14 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.