In deze zaak gaat het om vorderingen van [appellante] tegen [geïntimeerde] uit hoofde van twee internationale koopovereenkomsten betreffende de levering van lampen. De eerste koopovereenkomst betreft de levering van 35 LED-lampen in 2011 voor een project bij [de vennootschap 2]. [appellante] stelt dat de geleverde lampen gebrekkig zijn en vordert ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding. Het hof oordeelt dat er geen wezenlijke tekortkoming is, omdat [appellante] geen schade heeft geleden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, maar het hof bevestigt dat er geen rechtens te respecteren belang is bij de vordering van [appellante].
De tweede koopovereenkomst betreft de levering van 574 lampen in 2014 voor een ander project. Hier vordert [appellante] ook ontbinding en schadevergoeding, maar het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld en dat de schade niet voldoende is onderbouwd. Het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor extra kosten die [appellante] heeft moeten maken voor defecte omvormers/armaturen. Het hof kent een schadevergoeding van € 4.128,03 toe aan [appellante] en compenseert de proceskosten in beide instanties.