ECLI:NL:GHSHE:2021:509

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
200.264.288_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Internationaal privaatrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen uit hoofde van internationale koopovereenkomsten met betrekking tot gebrekkige lampen

In deze zaak gaat het om vorderingen van [appellante] tegen [geïntimeerde] uit hoofde van twee internationale koopovereenkomsten betreffende de levering van lampen. De eerste koopovereenkomst betreft de levering van 35 LED-lampen in 2011 voor een project bij [de vennootschap 2]. [appellante] stelt dat de geleverde lampen gebrekkig zijn en vordert ontbinding van de koopovereenkomst en schadevergoeding. Het hof oordeelt dat er geen wezenlijke tekortkoming is, omdat [appellante] geen schade heeft geleden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Weens Koopverdrag van toepassing is, maar het hof bevestigt dat er geen rechtens te respecteren belang is bij de vordering van [appellante].

De tweede koopovereenkomst betreft de levering van 574 lampen in 2014 voor een ander project. Hier vordert [appellante] ook ontbinding en schadevergoeding, maar het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld en dat de schade niet voldoende is onderbouwd. Het hof komt tot de conclusie dat de vorderingen van [appellante] moeten worden afgewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding voor extra kosten die [appellante] heeft moeten maken voor defecte omvormers/armaturen. Het hof kent een schadevergoeding van € 4.128,03 toe aan [appellante] en compenseert de proceskosten in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.264.288/01
arrest van 23 februari 2021
in de zaak van
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. E.F.E. van Essen te Apeldoorn,
tegen
[bedrijf] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Bondsrepubliek Duitsland)
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.M.T. Snijders te Roermond,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 1 september 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/315938 / HA ZA 17-9 gewezen vonnis van 17 april 2019.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de memorie van grieven met vermindering van eis, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord;
  • het tussenarrest van 1 september 2020 waarbij het hof op verzoek van [appellante] een zitting (meervoudige comparitie van partijen) heeft gelast.
1.2
De zitting heeft op 15 december 2020 plaatsgevonden. Daarbij zijn gehoord:
- [naam 1] namens [appellante] , bijgestaan door mr. Van Essen;
- de heren [naam 2] en [naam 3] namens [geïntimeerde] , bijgestaan door mr. Snijders.
1.3
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

2.De beoordeling

Kern van het geschil
2.1
[appellante] heeft lampen met toebehoren van [geïntimeerde] gekocht. Het geschil in hoger beroep gaat over de uitvoering van twee koopovereenkomsten: de koopovereenkomst op grond waarvan [geïntimeerde] eind 2011 lampen aan [appellante] heeft geleverd voor het project [project 1] en de koopovereenkomst op grond waarvan [geïntimeerde] in juni 2014 lampen heeft geleverd voor het project [project 2] . [appellante] heeft een aantal vorderingen tegen [geïntimeerde] ingesteld omdat zij van mening is dat [geïntimeerde] gebrekkige lampen heeft geleverd. [geïntimeerde] voert verweer.
Feiten
2.2
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
2.3
[appellante] heef in 2011 vijfendertig LED-lampen (met toebehoren) van [geïntimeerde] gekocht die bestemd waren voor plaatsing in de wasstraat van een klant van [appellante] , [de vennootschap 2] (verder [de vennootschap 2] ) in [vestigingsplaats] . De [naam 2] van [geïntimeerde] is ter plaatse geweest en hij heeft een uitgebreid lichtplan opgesteld. [appellante] heeft de overeengekomen koopsom van € 21.658,50 exclusief btw aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft de lampen volgens afspraak eind 2011 geleverd aan het installatiebedrijf [Installatiebedrijf] te [vestigingsplaats] , die de lampen bij [de vennootschap 2] heeft geïnstalleerd. [appellante] heeft voor de installatie van de lampen € 7.760,00 exclusief btw aan [Installatiebedrijf] betaald. [de vennootschap 2] heeft de tussen haar en [appellante] overeengekomen prijs van € 53.550,00 inclusief btw aan [appellante] betaald. [de vennootschap 2] maakt tegenover [appellante] aanspraak op vervanging van de lampen. De lampen zijn afkomstig van de producent [lampen producent] (verder: [lampen producent] ).
2.4
In 2014 heeft [appellante] vijfhondervierenzeventig lampen (met toebehoren) van [geïntimeerde] gekocht die bestemd waren voor [project 2] , voor de interne verlichting van een kantoorpand van een architectenbureau. [geïntimeerde] heeft de lampen met toebehoren geleverd en heeft daarvoor € 65.317,60 exclusief btw aan [appellante] gefactureerd. [appellante] heeft eerst een deel van het bedrag voldaan. Zij beriep zich voor het restantbedrag op opschorting, omdat een deel van de omvormers/armaturen gebreken vertoonde en hersteld moest worden. Nadat zij daartoe bij vonnis van 14 april 2016 in een andere procedure is veroordeeld, heeft [appellante] het nog openstaande deel van de factuur aan [geïntimeerde] betaald, vermeerderd met rente en kosten.
Procedure bij de rechtbank
2.5
[appellante] vorderde (kort gezegd), bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
ontbinding van de koopovereenkomst terzake het project [de vennootschap 2] ;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 21.658,50, met rente terzake het project [de vennootschap 2] (terugbetaling van de door [appellante] betaalde koopsom);
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 36.891,78 als schadevergoeding terzake het project [de vennootschap 2] (naar het hof begrijpt gaat het [appellante] om de door [de vennootschap 2] betaalde koopsom plus installatiekosten inclusief btw min de door [appellante] aan [geïntimeerde] betaalde koopsom inclusief btw);
ontbinding van de koopovereenkomst terzake het project [project 2] ;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 43.855,00 met rente terzake het project [project 2] (terugbetaling van wat [appellante] volgens punt 24 van de dagvaarding in eerste aanleg in 2014 aan [geïntimeerde] terzake dit project heeft betaald);
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 4.690,68 als schadevergoeding terzake het project [project 2] (extra kosten),
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
2.6
[appellante] legde aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat [geïntimeerde] als verkoper tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit beide koopovereenkomsten.
2.7
[geïntimeerde] heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd.
2.8
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank ook een vordering in reconventie ingesteld. Deze vordering is door de rechtbank afgewezen en deze speelt in hoger beroep geen rol meer. Waar in het navolgende wordt verwezen naar de vorderingen, gaat het dus om de vorderingen van [appellante] (in conventie).
2.9
In het vonnis in het incident van 21 juni 2017 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat zij (als Nederlandse rechter) bevoegd is over de vorderingen te beslissen en [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het bevoegdheidsincident.
2.1
Bij tussenvonnis van 21 februari 2018 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welk recht op de respectieve koopovereenkomsten van toepassing is.
Oordeel rechtbank, project [de vennootschap 2]
2.11
In het eindvonnis van 17 april 2019 heeft de rechtbank als volgt geoordeeld. Het Weens Koopverdrag (WKV, ook wel CISG) is van toepassing op de rechtsverhouding van partijen voor zover het gaat om de koopovereenkomst terzake [de vennootschap 2] . De rechtbank komt niet toe aan beantwoording van de vraag of in dit geval sprake is van een wezenlijke tekortkoming als bedoeld in artikel 25 WKV, omdat zij van oordeel is dat [appellante] geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar vordering. [appellante] heeft de door haar aan [de vennootschap 2] betaalde factuur betaald gekregen en hoewel [de vennootschap 2] [appellante] aansprakelijk heeft gesteld voor een bedrag van € 45.000,00, heeft [de vennootschap 2] daaraan geen vervolg gegeven. [appellante] heeft dus geen schade geleden. De rechtbank heeft de vorderingen die zien op dit project daarom afgewezen.
Oordeel rechtbank, project [project 2]
2.12
Verder oordeelde de rechtbank in het eindvonnis als volgt. Duits recht is van toepassing op de rechtsverhouding van partijen voor zover het gaat om de koopovereenkomst terzake [project 2] . De rechtbank heeft de vorderingen terzake het project [project 2] afgewezen, omdat zij oordeelde dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat uiteindelijk de geïnstalleerde verlichting niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld.
2.13
De rechtbank heeft [appellante] in de proceskosten in conventie veroordeeld.
2.14
[appellante] heeft in hoger beroep drie grieven tegen het eindvonnis aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis in conventie en tot het alsnog toewijzen van haar gewijzigde vorderingen.
Vordering in hoger beroep
2.15
In hoger beroep vordert [appellante] (kort gezegd), bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest,
i. i) ontbinding van de koopovereenkomst terzake het project [de vennootschap 2] ;
ii) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 21.658,50, met rente terzake het project [de vennootschap 2] (terugbetaling van de door [appellante] betaalde koopsom);
iii) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 62.665,40, met rente als schadevergoeding terzake het project [de vennootschap 2] (de door [de vennootschap 2] aan [appellante] betaalde koopsom en de installatiekosten die [appellante] voor dat project heeft betaald);
iv) een verklaring voor recht dat [appellante] schade heeft geleden en dat de schade die [de vennootschap 2] lijdt en heeft geleden zover het betreft de omzet- en gevolgschade bij staat dient te worden opgemaakt, met verwijzing naar de schadestaatprocedure;
v) veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 4.690,68, met rente als schadevergoeding terzake het project [project 2] (extra kosten);
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Bevoegdheid Nederlandse rechter
2.16
[geïntimeerde] is gevestigd in Duitsland en was dat ook al ten tijde van de inleidende dagvaarding. Het geschil heeft daarom internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening. Op grond van artikel 7 lid 1 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht ten aanzien van zowel het geschil over het project [de vennootschap 2] als het geschil over het project [project 2] omdat de gekochte lampen (onroerende zaken) conform overeenkomst in Nederland geleverd zijn.
Oordeel hof, project [de vennootschap 2]
2.17
Op het geschil over het project [de vennootschap 2] is het Weens Koopverdrag (WKV) van toepassing. Tegen het oordeel van de rechtbank over het toepasselijk recht is geen grief gericht.
2.18
De eerste grief van [appellante] is gericht tegen onderdeel 2.8 van het vonnis. [appellante] heeft de inhoud van dit onderdeel kennelijk opgevat als oordeel van de rechtbank over het project [de vennootschap 2] , maar dat is het niet. In dit onderdeel van het vonnis heeft de rechtbank slechts het standpunt van [geïntimeerde] weergegeven; onder 2.7 staat het standpunt van [appellante] , onder 2.8 het standpunt van [geïntimeerde] en in onderdeel 2.9 pas het oordeel van de rechtbank. De eerste grief treft dus geen doel.
2.19
De tweede grief van [appellante] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellante] geen rechtens te respecteren belang heeft bij haar vordering. De rechtbank heeft overwogen dat als er sprake is van een wezenlijke tekortkoming, [appellante] tot aan de datum van het vonnis daardoor geen schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering afgewezen bij gebrek aan belang. Het hof oordeelt als volgt. De rechter dient terughoudend te zijn met het afwijzen van een vordering op de grond dat er niet voldoende belang bestaat. Dat nog geen schade is geleden is hiertoe onvoldoende. Het hof is van oordeel dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is en daarmee is sprake van voldoende belang. Verder stelt (artikel 49 van) het WKV niet als afzonderlijke en voorafgaande eis dat de koper belang moet hebben bij de vordering doordat hij al schade heeft geleden. De overeenkomst kan op grond van artikel 49 WKV worden ontbonden als er sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de op de verkoper rustende verplichtingen. Of de koper nadeel ondervindt van een eventuele tekortkoming, is onderdeel van de beoordeling of er sprake is van een wezenlijke tekortkoming (als bedoeld in artikel 25 WKV). De grief is terecht opgeworpen.
2.2
Het hof komt daarom, anders dan de rechtbank, toe aan de beoordeling van de vraag of er sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen van de op [geïntimeerde] rustende verplichtingen, als bedoeld in artikel 25 WKV. Het hof zal nagaan of [appellante] schade heeft geleden en/of zodanig nadeel heeft ondervonden dat haar in aanmerkelijke mate is onthouden wat zij op basis van de overeenkomst met [geïntimeerde] mocht verwachten.
2.21
[appellante] voert aan dat er eind maart 2012 al problemen met de lak van de ledlampen waren ontstaan. Volgens haar waren de lampen niet geschikt voor de wasstraat. Zij wijst erop dat [geïntimeerde] zes jaar garantie op de lampen heeft gegeven. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] toegezegd dat zij nieuwe lampen zou leveren, maar zijn er slechts lapmiddelen gebruikt en zijn slechts demolampen opgehangen in afwachting van de toegezegde, maar niet uitgevoerde vervanging van de lampen. Volgens [appellante] zijn de lampen doorgeroest en komt er water in de armaturen. Zij voert aan dat zij schade lijdt omdat zij de lampen moet vervangen. [appellante] verwijst naar een brief van 24 oktober 2019 en een mail van 22 oktober 2019 van [de vennootschap 2] aan haar, alsook naar foto’s van de lampen (bijlagen bij de memorie van grieven).
2.22
[geïntimeerde] betwist dat er sprake is van een wezenlijke tekortkoming. Zij betwist dat de lampen zijn doorgeroest en dat er water in de armaturen zou zijn gekomen. De verwachte levensduur van 8 tot 10 jaar van de lampen is volgens haar verstreken en de lampen functioneren nog steeds. Er is wel sprake van corrosie, maar er is slechts sprake van een optische aantasting, die bovendien ook veroorzaakt kan zijn door gebruik van chemicaliën die niet vooraf bij [geïntimeerde] bekend waren. Corrosie rechtvaardigt geen ontbinding van de overeenkomst, er is geen schade en [geïntimeerde] is niet in verzuim, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
2.23
Het hof overweegt als volgt. Anders dan [appellante] heeft aangevoerd, heeft [geïntimeerde] niet toegezegd de lampen te zullen vervangen. [lampen producent] , de leverancier van [geïntimeerde] , heeft dit bij brief van 11 augustus 2014 aan [appellante] toegezegd. [geïntimeerde] heeft in latere correspondentie laten weten dat zij verder geen problemen verwacht voor zover [lampen producent] de aanspraak van [appellante] op de garantie verder bevestigt. [lampen producent] is haar aanvankelijke toezegging de lampen te vervangen, echter niet nagekomen. In deze zaak gaat het om de verhouding tussen [appellante] als koper en [geïntimeerde] als verkoper. Onderzocht moet worden in hoeverre er sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen die [geïntimeerde] zelf tegenover [appellante] heeft. Inmiddels is er meer dan negen jaar verstreken sinds de levering van de lampen door [geïntimeerde] aan [appellante] . [appellante] heeft niet weersproken dat de verwachte levensduur van de lampen inmiddels is verstreken en dat de (meeste) lampen nog functioneren, zodat het hof daar ook van uitgaat. [appellante] heeft wel aangevoerd dat zij in de loop der tijd lampen heeft moeten vervangen, maar waarom zij deze lampen heeft moeten vervangen, hoeveel lampen zij heeft vervangen en wanneer heeft zij niet duidelijk gemaakt. In de door [appellante] overgelegde brief en mail van [de vennootschap 2] aan [appellante] uit oktober 2019 meldt [de vennootschap 2] dat de lampen in de wasstraat allemaal een hoog risico hebben, maar dat acht het hof onvoldoende concreet. De brief en de mail gaan over uitval en kosten die worden gevreesd, maar die zich kennelijk niet daadwerkelijk hebben voorgedaan. [de vennootschap 2] schrijft onder meer: “De staat van alle lampen is duidelijk zeer slecht, mochten wij onze waskwaliteit niet kunnen waarborgen door te weinig licht mochten of dat deze telkens uitvallen zijn de kosten per wasstraat +- € 1400,- excl. btw per dag. Graag willen wij dit voorkomen (…)”. Op de door [appellante] overgelegde foto’s is te zien dat de oppervlakte van de armatuur is aangetast, maar ook dat de lamp licht geeft. Dat er sprake is van corrosie, staat tussen partijen wel vast. Ook in de visie van [appellante] levert dat op zichzelf nog geen wezenlijke tekortkoming op. Volgens [appellante] bestaat er risico op kortsluiting of het uitvallen van de lampen, maar zij heeft dat onvoldoende onderbouwd. Ook uit de verklaring van [de vennootschap 2] blijkt dit niet voldoende. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] tegenover de betwisting van [geïntimeerde] onvoldoende heeft aangevoerd om de conclusie te kunnen dragen dat [appellante] schade heeft geleden en/of zodanig nadeel heeft ondervonden dat haar in aanmerkelijke mate is onthouden wat zij op basis van de overeenkomst met [geïntimeerde] mocht verwachten. Aan het geven van een bewijsopdracht of het gelasten van een deskundigenonderzoek komt het hof daarom niet toe. Dat betekent dat het hof, net als rechtbank van oordeel is dat de vorderingen tot ontbinding van de koopovereenkomst, terugbetaling van de koopsom en vergoeding van schade moeten worden afgewezen. Dat leidt tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank hierover en tot afwijzing van de in hoger beroep gevorderde, hogere schadevergoeding.
Oordeel hof, project [project 2]
2.24
Op het geschil over het project [project 2] is Duits recht van toepassing. Tegen het oordeel van de rechtbank over het toepasselijk recht is geen grief gericht.
2.25
De derde grief van [appellante] is gericht tegen overweging 2.16 van het eindvonnis en de bijbehorende afwijzing van de vordering van [appellante] tot vergoeding van de kosten die [appellante] heeft moeten maken vanwege defecte omvormers/armaturen in het project [project 2] . De vorderingen tot ontbinding van de koopovereenkomst en tot terugbetaling van de door [appellante] aan [geïntimeerde] betaalde koopsom zijn na de wijziging van de vordering van [appellante] in hoger beroep niet meer aan de orde.
2.26
Volgens [appellante] heeft zij twee installatiebureaus moeten inschakelen om gebrekkige omvormers en/of armaturen te vervangen en daarnaast haar eigen monteurs moeten inzetten. De kosten bedroegen volgens [appellante] € 1.712,15 inclusief btw voor werkzaamheden van [installatiebureau 1] , € 1.315,88 inclusief btw voor [installatiebureau Betlej] en € 1.100,00 aan arbeidsuren en reiskosten van haar eigen monteurs. [appellante] heeft facturen van [installatiebureau 1] en [installatiebureau Betlej] overgelegd waaruit eerdergenoemde bedragen van € 1.712,15 inclusief btw en € 1.315,88 inclusief btw blijken (productie 23 bij dagvaarding eerste aanleg). In plaats van het eerdergenoemde bedrag van € 1.712,15 inclusief btw noemt [appellante] , zonder nadere toelichting echter ook een bedrag van € 2.274,80. Ter onderbouwing van het bedrag van € 1.100,00 heeft [appellante] productie 24 overgelegd.
2.27
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij ter vervanging van de defecte omvormers kosteloos nieuwe exemplaren heeft nageleverd. Zij stelt dat zij de bijbehorende kosten van de ingeschakelde installatiebureaus al heeft vergoed door deze in mindering te brengen op haar facturen, dus door verrekening. Dat [appellante] zelf € 1.100,00 aan extra kosten heeft gemaakt, wordt volgens [geïntimeerde] niet voldoende onderbouwd. Tot slot voert [geïntimeerde] als verweer dat zij niet in gebreke is gesteld en niet in verzuim is.
2.28
Het hof oordeelt als volgt. Het verweer dat [geïntimeerde] niet in gebreke is gesteld en niet in verzuim is, treft geen doel. [appellante] vordert immers geen vertragingsschade of vervangende schadevergoeding, maar vergoeding van schade als gevolg van gebrekkige nakoming, welke schade valt onder lid 1 van artikel 280 van het Bürgerliches Gesetzbuch. Een toerekenbare niet-nakoming door het leveren van defecte omvormers/armaturen verplicht op grond van deze bepaling tot vergoeding van de daardoor geleden schade, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling of verzuim is vereist. Die schade bestaat hier uit de extra installatiekosten die [appellante] heeft moeten maken.
2.29
[geïntimeerde] heeft niet weersproken dat [appellante] de bedragen van € 1.712,15 inclusief btw en € 1.315,88 inclusief btw aan extra kosten voor de door haar ingeschakelde installatiebureaus heeft moeten betalen. [geïntimeerde] was kennelijk ook van oordeel dat zij aansprakelijk is voor die schade, want zij heeft aangevoerd dat zij deze door verrekening heeft voldaan. [appellante] heeft dat laatste bij memorie van grieven betwist. [geïntimeerde] heeft haar beroep op verrekening bij memorie van antwoord niet nader onderbouwd. Het hof heeft [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep verzocht toe te lichten met welke facturen deze kosten zijn verrekend, maar [geïntimeerde] kon daarop geen antwoord geven. De stelplicht en de eventuele bewijslast terzake de verrekening rusten op [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft haar verrekeningsverweer tegenover de betwisting van [appellante] onvoldoende onderbouwd. Het hof komt daarom niet toe aan het geven van een bewijsopdracht op dit punt. Een specifiek bewijsaanbod ontbreekt bovendien.
[geïntimeerde] is ook niet ingegaan op de gedetailleerde toelichting van [appellante] op het gevorderde bedrag van € 1.100,00 terzake de extra inzet van eigen monteurs vanwege de aanvankelijke levering van defecte omvormers/armaturen (productie 24 bij dagvaarding). Die schadepost heeft zij weliswaar weersproken, maar zij heeft dit verweer niet onderbouwd, waardoor dit faalt. Het voorgaande betekent dat de derde grief van [appellante] slaagt en [geïntimeerde] alsnog zal worden veroordeeld tot vergoeding van de door [appellante] gemaakte kosten. Gelet op de onderbouwing van de bedragen van € 1.712,15 en € 1.315,88 met de als productie 23 overgelegde facturen gaat het hof ervan uit dat het zonder nadere onderbouwing door [appellante] genoemde bedrag van € 2.274,80 op een vergissing berust. Het hof zal een bedrag toewijzen van € 1.712,15 + € 1.315,88 + € 1.100,00 = € 4.128,03 aan schadevergoeding terzake door [appellante] gemaakte kosten.
2.3
Tegen de gevorderde wettelijke handelsrente is geen verweer gevoerd en ook deze zal naar Duits recht worden toegewezen. [appellante] heeft als ingangsdatum van de rente de datum van ontbinding van de koopovereenkomst genoemd. In hoger beroep vordert zij echter niet langer ontbinding van de koopovereenkomst. Het hof zal de wettelijke handelsrente daarom toewijzen met ingang van de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, zoals op pagina 16 van de dagvaarding wordt genoemd.
Proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep
2.31
Partijen zijn over en weer op punten in het ongelijk gesteld. [appellante] is weliswaar ook in hoger beroep in het ongelijk gesteld wat betreft haar vorderingen inzake het project [de vennootschap 2] , maar in hoger beroep wordt zij wel alsnog in het gelijk gesteld wat betreft de kosten die zij heeft moeten maken om defecte omvormers en/of armaturen te laten vervangen in het project [project 2] . Het hof ziet hierin aanleiding de proceskostenveroordeling in beide instanties te compenseren.

3.De uitspraak

Het hof
- vernietigt het vonnis van 17 april 2019 in conventie voor zover daarbij de vordering tot vergoeding van een bedrag van € 4.128,03 met rente is afgewezen als schadevergoeding terzake het project [project 2] , en ook voor zover [appellante] in de proceskosten in conventie is veroordeeld,
en in zoverre opnieuw rechtdoende;
  • veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 4.128,03 aan [appellante] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente naar Duits recht met ingang van de datum van de dagvaarding in eerste aanleg, 24 november 2016;
  • verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de proceskosten in eerste aanleg (conventie), in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
- bekrachtigt het vonnis in conventie voor het overige;
- compenseert de proceskosten in hoger beroep, aldus dat elk van partijen de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, A.L. Bervoets en mr. G.J.S. Bouwens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 februari 2021.
griffier rolraadsheer