Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de moeder, bijgestaan door mr. Houtman;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Beukering-Michielsen;
- de raad, vertegenwoordigd door mw. [vertegenwoordiger van de raad] .
3.De beoordeling
Hetgeen uit de stukken en de mondelinge behandeling naar voren is gekomen lijkt bovendien de conclusie te rechtvaardigen dat de moeder en haar partner meer mogelijkheden hebben om de situatie te veranderen en te verbeteren dan dat de vader die heeft. Gebleken is dat de partner van de moeder in de week dat hij niet de zorg heeft voor zijn kinderen in het kader van zijn co-ouderschap, verblijft bij de moeder in [woonplaats moeder] . Hij werkt dan overdag vanuit zijn woning in [plaats 1] . Gesteld noch gebleken is dat dit onmogelijk of onwenselijk zou zijn.
De ouders zullen met elkaar in gesprek moeten gaan en blijven om, ook en met name wanneer de kinderen ouder worden, zoveel mogelijk te zoeken naar mogelijkheden om een gelijkwaardig ouderschap te handhaven. Het hof meent te kunnen vaststellen dat de communicatie tussen de ouders ten opzichte van de situatie ten tijde van de vorige beschikking van het hof wel verbeterd lijkt te zijn, hetgeen dat gelijkwaardig ouderschap natuurlijk ten goede komt en ook in het belang van de kinderen is.
Tevens overweegt het hof dat de rechtbank de bestaande verdeling van zorgtaken heeft uitgebreid tot een regeling, waarbij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tijdens de schoolweken van vrijdag uit school tot maandag voor school bij de vader verblijven. Naast de regeling waarbij zij van woensdag uit school tot donderdag voor school bij hem doorbrengen, is er hiermee sprake van een nog substantiëler aandeel in de zorgtaken dan voorheen het geval was. Een verhuizing van de kinderen naar [plaats 1] zou het aandeel van de vader in hun (sociale) leven tijdens de schoolweken feitelijk onmogelijk maken door de afstand. Dit acht het hof niet in hun belang.