ECLI:NL:GHSHE:2021:485

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2021
Publicatiedatum
18 februari 2021
Zaaknummer
200.273.276_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De vader verzoekt om het hoofdverblijf van de minderjarige, geboren in 2017, bij hem te bepalen en een zorgregeling vast te stellen die hem meer betrokkenheid bij de opvoeding van het kind biedt. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking, waarin het hoofdverblijf bij haar is vastgesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 januari 2021, waarbij beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de belangen van de minderjarige als uitgangspunt genomen en geconcludeerd dat het hoofdverblijf bij de moeder moet blijven, gezien het zwaartepunt van het bestaan van de minderjarige bij haar ligt. De zorgregeling is aangepast, waarbij de minderjarige bij de vader verblijft van vrijdag na school tot zondag na het avondeten en wekelijks van woensdag na school tot donderdag naar school. De ouders zijn ook verplicht om de vakanties in onderling overleg te verdelen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de zorg- en opvoedingstaken gelijkelijk tussen de ouders worden verdeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 18 februari 2021
Zaaknummer: 200.273.276/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/348974 / FA RK 18-4621
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Veldman,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 maart 2019 en 29 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 januari 2020, heeft de vader verzocht voormelde beschikking van 29 oktober 2019 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen, met vaststelling van een zorg- en contactregeling van om de week bij de vader en om de week bij de moeder en daarbij uitdrukkelijk te bepalen dat indien daarvoor noodzakelijk is dat een peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, basisschool, fysiotherapeut, logopedist of andere zorgverlener/behandelaar moet worden ingeschakeld in de woonomgeving van de vader, de moeder gehouden is daaraan mee te werken.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 26 maart 2020, heeft de moeder verzocht het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 januari 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Veldman;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Reeven-Özer;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 30 januari 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader van 18 februari 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 13 november 2020;
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 16 november 2020;
- het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 30 december 2020;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader van 7 januari 2021.

3.De beoordeling

3.1.
De vader en de moeder hebben van mei 2015 tot september 2017 een affectieve relatie met elkaar gehad en zij hebben met elkaar samengewoond. Uit de relatie van de vader en de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 25 maart 2019 heeft de rechtbank de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en te adviseren met betrekking tot de navolgende vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders (hierna: de zorgregeling) komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de man en [minderjarige] in het kader van de zorgregeling voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- wekelijks van dinsdag 9.30 uur tot woensdag 19.00 uur;
- in een cyclus van twee weken de ene week op zaterdag van 9.30 uur tot 19.00 uur en de andere week van zaterdag 9.30 uur tot zondag 19.00 uur.
De rechtbank heeft verder de man vervangende toestemming verleend, ter vervanging van de toestemming van de vrouw, om [minderjarige] in te schrijven bij peuterspeelzaal [peuterspeelzaal 1] in [woonplaats vader] .
Iedere verdere beslissing heeft de rechtbank zich voorbehouden.
3.3.
De raad heeft bij raadsrapport van 2 oktober 2019 (hierna: het raadsrapport) gerapporteerd en geadviseerd.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
- bepaald dat de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eens in de veertien dagen van zaterdagochtend 10.30 uur tot maandagmiddag 17.00 uur én elke week van woensdag 12.00 uur tot donderdag 17.00 uur;
- de vrouw vervangende toestemming verleend, ter vervanging van de toestemming van de man, om [minderjarige] in te schrijven bij peuterspeelzaal [peuterspeelzaal 2] te [woonplaats moeder] (peutergroep [peutergroep] ) voor twee dagdelen per week;
- het meer of anders verzochte afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De vader voert in zijn beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - kort samengevat - het volgende aan.
De beslissing om het hoofdverblijf bij de moeder te bepalen heeft tot gevolg dat er nooit een co-ouderschapsregeling kan bestaan vanwege de grote afstand [woonplaats moeder] - [woonplaats vader] . Vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, zal ook de vastgestelde zorgregeling grotendeels moeten worden verminderd. De beslissing van de rechtbank is niet in het belang van [minderjarige] , gelet op zijn recht op gelijkwaardig ouderschap.
Het is in het belang van [minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. [minderjarige] is heel graag bij hem en vindt het moeilijk om afscheid te nemen. De vader is – anders dan de rechtbank heeft overwogen – continu beschikbaar voor [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij hem is, terwijl de moeder op haar werkdagen de zorg voor [minderjarige] uit handen moet geven. De vader wil meer bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] betrokken zijn dan nu het geval is. De moeder werkt daaraan niet mee. Zij weigert zich te verplaatsen in de vader en werkt al bijna vier jaar toe naar een beperkte zorgregeling voor de vader. Als het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald en de moeder naar [woonplaats vader] zou terug verhuizen, zouden de ouders de zorg voor [minderjarige] kunnen dragen op basis van een co-ouderschapsregeling. De vader is vanwege zijn bedrijf niet in staat om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. De vader heeft oog voor de belangen van [minderjarige] . Hij is in staat om de moeder een plek in het leven van [minderjarige] te geven, meer dan andersom. Daarom heeft de vader ook om een week op week af regeling verzocht.
Mocht het hoofdverblijf van [minderjarige] toch bij de moeder in [woonplaats moeder] blijven en [minderjarige] daar naar school gaan, dan acht de vader vanwege de afstand tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] en de schooltijden van [minderjarige] het verblijf van [minderjarige] doordeweeks bij hem niet langer haalbaar. Hij verzoekt in dat geval ter compensatie de volgende zorgregeling. In een cyclus van vier weken verblijft [minderjarige] drie weekenden bij de vader en één weekend bij de moeder, waarbij het weekend aanvangt op vrijdag na school en eindigt op zondagavond om 18.00 uur. Ook wenst de vader contact met [minderjarige] op de doordeweekse studiedagen dat [minderjarige] vrij is van school. Tevens dient compensatie in de vakanties plaats te vinden, in die zin dat [minderjarige] 75% van de vakanties bij de vader verblijft en 25% bij de moeder.
Het verzoek van de vader dat de moeder gehouden is zo nodig mee te werken aan de inschakeling van de door hem in het petitum van het beroepschrift genoemde instanties en zorgverleners, is niet meer aan de orde gelet op de verklaring van de moeder tijdens de mondelinge behandeling dat zij medewerking zal verlenen indien hulpverlening voor [minderjarige] nodig is.
3.7.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan.
De huidige situatie, zowel wat betreft het hoofdverblijf als de zorgregeling, is in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] ontwikkelt zich goed. Het advies van de raad, zoals weergegeven in het raadsrapport, moet worden gevolgd. Een wijziging van de situatie zou de basis van [minderjarige] onderuithalen. Dat [minderjarige] het lastig vindt om afscheid te nemen, zoals de vader naar voren brengt, doet zich ook voor wanneer [minderjarige] bij haar afscheid neemt. Als er zorgen over [minderjarige] zijn, moet dat onderwerp zijn van de hulpverlening die de ouders hebben. Indien hulpverlening voor [minderjarige] nodig blijkt te zijn, zal de moeder daaraan meewerken.
De ouders hadden een lastige start na de verbreking van hun relatie. De moeder heeft therapie gehad om de communicatie met de vader te verbeteren. Zij laat nu meer toe en geeft meer ruimte voor de vader in het leven van [minderjarige] . De moeder acht het belangrijk dat de vader bij alle aangelegenheden rondom [minderjarige] betrokken wordt en dat hij op de hoogte blijft. Zij spant zich daarvoor in, onder andere door het sturen van berichten en foto’s aan de vader en door de vader te betrekken bij de inschrijving op de crèche in [woonplaats moeder] destijds. Omgekeerd gebeurt dit echter niet.
De moeder heeft geen plannen om terug te keren naar [woonplaats vader] . Ook in de huidige situatie kunnen de ouders de zorg voor [minderjarige] gezamenlijk dragen. De moeder ontkent dat zij werkt wanneer [minderjarige] bij haar verblijft. Zij heeft flexibel werk en kan haar werkuren volledig afstemmen op de dagen dat [minderjarige] bij de vader is en op de schooltijden van [minderjarige] . De vader is daarentegen niet continu beschikbaar voor [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij hem verblijft. De werkzaamheden van de vader op zijn agrarisch bedrijf omvatten meer dan hij in deze procedure stelt.
De raad heeft in zijn advies over de zorgregeling reeds rekening gehouden met de schoolgang van [minderjarige] . Dit advies moet worden gevolgd. De moeder kan niet instemmen met de door de vader verzochte zorgregeling voor de situatie dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar blijft. Het aantal weekenden dat [minderjarige] dan bij haar zou verblijven is te weinig. Wel kan de moeder zich vinden in het voorstel dat de weekendregeling voortaan plaatsvindt van vrijdag tot zondag 17.00 uur. Het doordeweekse contactmoment zal op woensdag uit school tot voor of na het avondeten kunnen plaatsvinden. De vakanties dienen vanuit het oogpunt dat sprake is van een gelijkwaardige zorgregeling bij helfte te worden verdeeld.
3.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Beide ouders hebben veel stappen gezet. Dat wordt teniet gedaan als de zorgregeling niet evenredig is. Bij het vaststellen hiervan moet gekeken worden naar waar [minderjarige] zijn basis heeft en naar de omstandigheden die relevant zijn voor de invulling van de zorgregeling, zoals hoe de school en opvang geregeld zijn, waar en wanneer [minderjarige] zal gaan sporten en wat de mogelijkheden van de ouders zijn qua werktijden. Het doordeweekse contactmoment, bijvoorbeeld op de woensdag, dient wekelijks plaats te vinden en niet om de week.
Hoofdverblijfplaats
3.9.
Ten aanzien van het hoofdverblijf overweegt het hof als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
De raad heeft in het raadsrapport geconcludeerd dat zowel de moeder als de vader voldoende mogelijkheden heeft om [minderjarige] het hoofdverblijf te bieden. Beide ouders kunnen pedagogisch goed aansluiten bij [minderjarige] en wat hij vraagt in zijn ontwikkeling. Ook hebben beide ouders een woning waarin [minderjarige] veilig kan opgroeien én een netwerk in de buurt waar [minderjarige] een goede band mee heeft. Beide ouders willen de andere ouder een belangrijke plek blijven geven in het leven van [minderjarige] .
Uit de processtukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is niet gebleken dat hierin een wijziging is opgetreden. Beide ouders zijn geschikt om [minderjarige] het hoofdverblijf te bieden. De mate waarin de vader en de moeder beschikbaar zijn voor [minderjarige] wanneer [minderjarige] bij hem/haar verblijft – beide ouders stellen in hoger beroep dat zij hun werkzaamheden zodanig kunnen inrichten dat zij volledig beschikbaar zijn voor [minderjarige] – leidt daarbij niet tot een doorslaggevend verschil.
Het hof oordeelt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder dient te hebben en acht daarbij doorslaggevend dat het zwaartepunt van het bestaan van [minderjarige] sinds het uiteengaan van de ouders steeds bij haar heeft gelegen. Hiervan is nu ruim drie jaar sprake. Het is in het belang van [minderjarige] dat die situatie ongewijzigd blijft. Van omstandigheden die nopen tot het aanbrengen van een wijziging met betrekking tot het hoofdverblijf is het hof niet gebleken.
3.9.3.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor wat betreft de beslissing dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de moeder.
De zorgregeling
3.10.
Ten aanzien van de zorgregeling overweegt het hof als volgt.
3.10.1.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen.
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.10.2.
De raad heeft op basis van zijn onderzoek en rapportage in het raadsrapport als zorgregeling geadviseerd dat [minderjarige] bij de vader verblijft eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.30 uur tot maandag 17.00 uur, alsmede wekelijks van woensdag 10.30 uur tot donderdag 17.00 uur. In het advies heeft de raad (mede) rekening gehouden met de woonplaats van de ouders en met het feit dat [minderjarige] in 2021 vier jaar wordt en dan naar de basisschool zal gaan. Deze regeling kan ook daarna, met een kleine wijziging, worden voortgezet.
Het hof acht voornoemde regeling qua frequentie in het belang van [minderjarige] . In de omstandigheid dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder wordt bepaald ziet het hof, anders dan de vader heeft aangevoerd, geen reden om tot een andere invulling van de zorgregeling te komen. Het is in het belang van [minderjarige] dat zijn verblijf tijdens de weekenden gelijkelijk tussen de ouders wordt verdeeld en dat daarnaast tussen [minderjarige] en de vader ook doordeweeks een vast contactmoment plaatsvindt.
3.10.3.
Nu [minderjarige] op korte termijn naar school zal gaan, ziet het hof wel aanleiding om de dagen en tijden van de weekendregeling als volgt aan te passen. [minderjarige] zal bij de vader verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag na het avondeten.
Het wekelijks verblijf van [minderjarige] bij de vader, kort gezegd van woensdag tot donderdag, zal het hof ongewijzigd laten, behoudens de aanvang- en eindtijd. De vader heeft weliswaar aangevoerd dat hij problemen voorziet in de uitvoering van dit deel van de zorgregeling wanneer [minderjarige] naar school zal gaan – op woensdag zal het contact pas later kunnen aanvangen en korter zijn en op donderdag zal [minderjarige] vroeg op moeten staan vanwege de reisafstand – maar het belang van continuering van dit contactmoment acht het hof zwaarder wegen. Daarnaast geldt dat de vader op deze wijze de mogelijkheid heeft om betrokken te zijn bij de schoolactiviteiten en andere doordeweekse activiteiten van [minderjarige] . Het tijdstip waarop de school uit is, is voor dit beslispunt verder niet van belang. Het voorgaande in aanmerking genomen, zal het hof bepalen dat [minderjarige] wekelijks bij de vader verblijft van woensdag na school tot donderdag naar school.
3.10.4.
Verder zal het hof als extra contactmoment bepalen dat [minderjarige] bij de vader verblijft op de studiedagen dat [minderjarige] vrij is van school, zoals door de vader is verzocht en waartegen de moeder geen bezwaar heeft geuit.
3.10.5.
Ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] tijdens de schoolvakanties zal het hof bepalen dat dit door de ouders in onderling overleg bij helfte wordt verdeeld. Ook hiervoor geldt dat een gelijkelijke verdeling tussen de ouders in het belang van [minderjarige] wordt geacht. Dit is in lijn met de afspraken die de ouders in oktober 2020 bij Buro Onderscheiden hebben gemaakt over de verdeling van bepaalde schoolvakanties.
Aan de door de vader voorgestane verdeling van de vakantieperiodes voor het geval dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij de moeder houdt, namelijk dat [minderjarige] 75% van de vakantieperiodes bij hem verblijft en 25% bij de moeder, gaat het hof in het licht van het vorenstaande voorbij.
3.10.6.
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen wat betreft de zorgregeling voor [minderjarige] en een zorgregeling vaststellen als hierna wordt vermeld.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen de ouders gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 oktober 2019 wat betreft het hoofdverblijf;
vernietigt de tussen de ouders gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 29 oktober 2019 wat betreft de zorgregeling en in zoverre opnieuw beschikkende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met betrekking tot [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , aldus dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
- eenmaal per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag na het avondeten;
- wekelijks van woensdag na school tot donderdag naar school;
- op de studiedagen dat [minderjarige] vrij is van school;
- gedurende de helft van de vakanties, door de ouders in onderling overleg te verdelen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, H. van Winkel en P.M.M. Mostermans en is op 18 februari 2021 door mr. E.A.M. Scheij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.