ECLI:NL:GHSHE:2021:478

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
17 februari 2021
Zaaknummer
200.280.015_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte; Opzegging wegens dringend eigen gebruik en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] is opgezegd wegens dringend eigen gebruik. De huurovereenkomst betrof een woning die door [appellant] werd gehuurd van [geïntimeerde]. De opzegging vond plaats per brief van 26 september 2017, met een einddatum van 1 april 2018. [geïntimeerde] heeft de opzegging later herhaald, maar [appellant] heeft geweigerd het gehuurde te verlaten. De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 18 maart 2020 geoordeeld dat [geïntimeerde] het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik en heeft de ontruiming per 1 oktober 2020 vastgesteld. [appellant] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en incidentele vorderingen ingediend, waaronder een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof heeft de zaak behandeld en de verdere beslissingen aangehouden in afwachting van een akte van [appellant]. Het hof heeft ook een roldatum vastgesteld voor het opgeven van verhinderdata voor een mondelinge behandeling. De zaak is verwezen naar de rol van 16 maart 2021 voor akte aan de zijde van [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.280.015/01
arrest van 16 februari 2021
gewezen in de incidenten in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. I.P.M.J. Nelemans te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. M.M. de Cock te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 juni 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 maart 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7721196 CV EXPL 19-2657)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 17 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en incidentele vorderingen;
  • de memorie van antwoord in de incidenten;
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak;
  • het H10-formulier d.d. 29 januari 2021 van mr. Nelemans waarin het hof verzocht wordt om een mondelinge behandeling te bepalen.
Het hof heeft na de memorie van antwoord in de incidenten een datum voor arrest in de incidenten bepaald.

3.De beoordeling

In de incidenten
3.1.
[appellant] heeft met ingang van 1 januari 2006 van [geïntimeerde] de tweede verdieping van een pand in [plaats] gehuurd. Het gehuurde is plaatselijk bekend als [adres] .
3.2.
Per brief van 26 september 2017 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 april 2018 wegens dringend eigen gebruik.
3.3.
Per brief van 26 juli 2018 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst met [appellant] nogmaals opgezegd, deze keer tegen 1 februari 2019.
3.4.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brieven van 14 mei 2018 en 21 september 2018 laten weten dat hij het gehuurde niet (vrijwillig) zal verlaten.
3.5.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gevorderd het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] zal eindigen, met vaststelling van het tijdstip van ontruiming op een termijn van veertien dagen na het vonnis en met veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde.
heeft een reconventionele vordering ingesteld.
3.6.
De kantonrechter heeft in zijn eindvonnis van 18 maart 2020 geoordeeld dat [geïntimeerde] het gehuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik in de zin van artikel 7:274 lid 1 onder c BW. De kantonrechter heeft in conventie het tijdstip waarop de huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] eindigt en het tijdstip van ontruiming vastgesteld op 1 oktober 2020, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in conventie. In reconventie heeft de kantonrechter bepaald dat [geïntimeerde] en [appellant] een verhuis- en inrichtingskostenvergoeding verschuldigd is van € 6.253,- en bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen. De kantonrechter heeft alleen de beslissing in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.7.
[appellant] heeft twee incidentele vorderingen ingesteld, die door [geïntimeerde] gemotiveerd zijn bestreden.
In het eerste incident vordert [appellant] schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 18 maart 2020, voor zover het betreft de vorderingen die zijn toegewezen in conventie. In het tweede incident vordert [appellant] het vonnis van 18 maart 2020, voor zover het betreft de toegewezen reconventionele vordering, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De rechtsgrond voor de eerste incidentele vordering is artikel 351 Rv. De rechtsgrond voor de tweede incidentele vordering is artikel 234 Rv en niet artikel 360 lid 2 Rv, zoals [appellant] aanvoert. Het gaat hier immers niet om een verzoekschriftprocedure, maar om een dagvaardingsprocedure. Het hof vult deze rechtsgrond ambtshalve aan.
3.8.
In het incident ex artikel 351 Rv heeft [geïntimeerde] onder meer aangevoerd dat [appellant] geen belang (meer) heeft bij zijn vordering, omdat [appellant] nieuwe woonruimte gevonden heeft en het gehuurde op 30 september 2020 ontruimd aan [geïntimeerde] heeft opgeleverd. Alvorens een beslissing te nemen over de incidentele vordering ex artikel 351 Rv zal het hof [appellant] in de gelegenheid te stellen bij akte (uitsluitend en alleen) op deze stelling van [geïntimeerde] te reageren.
3.9.
In afwachting van de door [appellant] te nemen akte houdt het hof in het incident ex artikel 351 Rv iedere verdere beslissing aan.
3.10.
Het incident ex artikel 234 Rv heeft betrekking op de veroordeling van [geïntimeerde] in reconventie tot betaling van een verhuis- en inrichtingsvergoeding aan [appellant] van
€ 6.253,-. Deze veroordeling hangt nauw samen met de beslissingen van de kantonrechter in conventie tot vaststelling van het tijdstip van het einde van de huurovereenkomst en het tijdstip van ontruiming, waarop het incident ex artikel 351 Rv betrekking heeft. Het hof houdt derhalve ook in het incident ex artikel 234 Rv iedere beslissing aan in afwachting van de door [appellant] in het incident ex artikel 351 Rv te nemen akte.
3.11.
[appellant] heeft bij H10-formulier van 29 januari 2021 het hof verzocht een mondelinge behandeling te bepalen. [appellant] heeft aangegeven dat dit verzoek zowel betrekking heeft op de hoofdzaak als de incidenten. Nu [appellant] in het incident ex artikel 351 Rv nog de gelegenheid krijgt een akte te nemen, verzoekt het hof [appellant] in deze akte tevens te vermelden of hij, nadat hij de gelegenheid heeft gehad om zich in deze akte uit te laten over hetgeen in r.o. 3.8. staat vermeld, nog behoefte heeft aan een aparte mondelinge behandeling in de incidenten.
In de hoofdzaak
3.12.
Gelet op het verzoek tot het bepalen van een mondelinge behandeling wordt de zaak verwezen naar de rol van 10 augustus 2021 voor opgave verhinderdata door beide partijen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in de incidenten:
verwijst de zaak naar de rol van 16 maart 2021 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in r.o. 3.8. en r.o. 3.11. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 10 augustus 2021 voor opgave verhinderdata;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2021.
griffier rolraadsheer