ECLI:NL:GHSHE:2021:4414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
20-000098-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot ademonderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het niet meewerken aan een ademonderzoek, in strijd met artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte, geboren in 1994 en thans gedetineerd, was eerder door de politierechter veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 9 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die heeft verzocht om het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte opnieuw te veroordelen. De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend heeft begaan. De verdachte had geweigerd mee te werken aan een ademonderzoek, terwijl hij door de verbalisanten was aangesproken op zijn rijgedrag en de verdenking bestond dat hij onder invloed van alcohol had gereden.

Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden. De geldboete dient in tien maandelijkse termijnen van € 100,00 te worden voldaan. Het hof heeft bij de beslissing rekening gehouden met de financiële situatie van de verdachte en de verkeersveiligheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000098-21
Uitspraak : 10 december 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 5 januari 2021, in de strafzaak met parketnummer 96-188029-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd [adres detentie] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte door de politierechter ter zake van ‘overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft bepaald dat voornoemde geldboete dient te worden voldaan in vijf termijnen van elk € 200,00 per maand. Voorts is een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen uitgesproken voor de duur van 9 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd bewezen zal verklaren en hem daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Oirschot, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juli 2020 in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat vastgesteld dient te worden dat de verdachte een auto heeft bestuurd en dat hij heeft gereden onder invloed van alcohol. De verdachte ontkent dat hij heeft gereden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt ook onvoldoende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. In het proces-verbaal van bevindingen wordt gerelateerd dat de verbalisanten iemand zagen uitstappen aan de bestuurderszijde van de auto. Dat wil nog niet zeggen dat hij van achter het stuur kwam. Die persoon zat wellicht eerst op de achterbank in de auto en heeft de auto vervolgens aan de bestuurderszijde verlaten. Bovendien is in het proces-verbaal van bevindingen weinig gerelateerd over de afstand van de verbalisanten tot de auto. Evenmin is duidelijk of het gaat om een 3-deurs auto of een 5-deurs auto.
Oordeel van het hof
Uit het dossier blijkt het volgende.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat zij op 6 juli 2020, omstreeks 01.25 uur, met hun dienstvoertuig op de [straat 1] te Oirschot stonden. Zij zagen dat een
Mercedes met hoge snelheid over de [straat 2] te Oirschot reed, richting de autosnelweg A58. De Mercedes reed de A58 op. De verbalisanten zijn de Mercedes gevolgd en zij hebben waargenomen dat de auto de A58 verliet en het terrein van het tankstation [tankstation] opreed. De Mercedes kwam tot stilstand bij pomp 6. De verbalisanten zagen dat de Mercedes was voorzien van het Belgische kenteken [kenteken] en dat de bestuurdersportier van de auto werd geopend. Vervolgens is gerelateerd dat een blanke man, gekleed in een grijze trui met een donkere bodywarmer vanaf de bestuurderstoel de Mercedes verliet en dat hij wegliep in de richting van de Tankshop. [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen dat een persoon – op de bijrijdersstoel – in de Mercedes achter bleef. Er waren verder bij of rond het voertuig geen andere personen aanwezig. Verbalisant [verbalisant 1] volgde de man tot achter de Tankshop. [verbalisant 1] heeft constant zicht gehad op de man. Achter de Tankshop hield [verbalisant 1] de betreffende man staande. Desgevraagd legitimeerde de man zich middels een identiteitskaart als [verdachte] (
hof: de verdachte). [verbalisant 1] zag dat de verdachte onvast ter been was en dat zijn adem rook naar alcohol. Voorts zag [verbalisant 1] dat de ogen van de verdachte bloeddoorlopen waren. Op 6 juli 2020, omstreeks 01.30 uur, vorderde [verbalisant 1] de verdachte om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Hierop verklaarde de verdachte dat hij niet wilde meewerken aan een voorlopig ademonderzoek. Op 6 juli 2020, omstreeks 01.31 uur, vorderde [verbalisant 1] de verdachte medewerking te verlenen aan de ademanalyse. [verbalisant 1] hoorde dat de verdachte zei: ‘ik heb niet gereden dus ik ga ook nergens aan meewerken’.
Uit het zich in het dossier bevindende klaagschrift tegen het in bewaring nemen van de Mercedes is door de eigenaar van de Mercedes, te weten [vader verdachte] , de vader van de verdachte, naar voren gebracht dat de Mercedes zonder diens toestemming door zijn zoon was meegenomen.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn ter terechtzitting in hoger beroep als getuige gehoord naar aanleiding van het verweer van de verdachte dat hij niet heeft gereden.
[verbalisant 2] heeft verklaard dat de deur van de bestuurdersstoel openging, dat één persoon uit de Mercedes stapte, dat die persoon vanaf de bestuurdersstoel uitstapte en wegliep, alsmede dat zijn collega [verbalisant 1] die man is gevolgd.
[verbalisant 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat iemand aan de bestuurderszijde van de auto uitstapte en dat hij achter die persoon is aangelopen. De man die [verbalisant 1] heeft gevolgd, kwam van de bestuurderszijde van de auto. Voorts heeft [verbalisant 1] verklaard dat de man naar alcohol rook en dat de man de medewerking aan een ademonderzoek heeft geweigerd.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de waarnemingen en de bevindingen van de verbalisanten, die zij in hun op ambtseed opgemaakte proces-verbaal hebben opgetekend.
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben hun waarnemingen en bevindingen gedetailleerd in het proces-verbaal opgeschreven. Bovendien hebben zij hetgeen door hen in het proces-verbaal is gerelateerd – in de kern – ook ter terechtzitting in hoger beroep verklaard.
Gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verbalisanten er genoegzaam van uit konden gaan dat er een verdenking was gerezen dat de verdachte als bestuurder van een voertuig had gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Immers, de verdachte was onvast ter been, diens adem rook naar alcohol en de ogen van de verdachte waren bloeddoorlopen. Voorts blijkt uit het voorgaande dat een man vanaf de bestuurdersstoel de Mercedes verliet, dat hij wegliep in de richting van de Tankshop en dat die persoon – waarbij [verbalisant 1] constant zicht op die persoon had – achter de Tankshop door [verbalisant 1] is staande gehouden. De man die door [verbalisant 1] is staande gehouden betreft de verdachte. In dit verband neemt het hof mede in aanmerking dat één ander persoon in de Mercedes zat, dat die persoon op de bijrijdersstoel zat en dat er bij of rond het voertuig geen andere personen door de verbalisanten zijn waargenomen. Naar het oordeel van het hof mochten de verbalisanten de verdachte dan ook bevelen mee te werken aan een ademonderzoek krachtens artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994. Nu de verdachte heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan het ademonderzoek, is het hof van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
De verdediging heeft bepleit dat het hof een lagere geldboete zal opleggen dan door de politierechter is opgelegd en dat die geldboete in termijnen mag worden voldaan. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat sinds de datum van het tenlastegelegde feit anderhalf jaar is verstreken en de verdachte zowel daarvoor als daarna zich niet schuldig heeft gemaakt aan enige overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. Bovendien moet de verdachte bij het CBR een dure cursus volgen en is een brief met betrekking tot zijn rijbewijs naar een verkeerd adres verzonden, ten gevolge waarvan de verdachte een langere periode geen motorrijtuig heeft bestuurd. Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden is derhalve niet passend.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft niet meegewerkt aan een ademonderzoek nadat aan hem is bevolen zijn medewerking daaraan te verlenen. De verplichting om gevolg te geven aan een dergelijk bevel bestaat ter bevordering van de verkeersveiligheid. De verkeersveiligheid wordt immers in gevaar gebracht indien onder invloed van alcohol aan het verkeer wordt deelgenomen. Doordat de verdachte zijn medewerking aan een ademanalyse heeft geweigerd negeert de verdachte een door het bevoegd gezag genomen besluit.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 oktober 2021. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt ter zake van overtreding van artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 geeft als indicatie een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep ziet het hof onvoldoende aanleiding om af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op de financiële situatie van de verdachte, zal het hof wel bepalen dat de verdachte de op te leggen geldboete in termijnen kan voldoen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid acht het hof het aangewezen de verdachte de bevoegdheid te ontzeggen motorrijtuigen te besturen. Het verweer van de verdachte dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om naar zijn werk te kunnen wordt verworpen, omdat het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs voorde hieronder aangegeven periode. Bovendien is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat om naar zijn werk te kunnen reizen. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof niet gebleken dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. Het hof zal derhalve – anders dan de politierechter – geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, acht het hof het passend en geboden de verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis. Het hof zal bepalen dat voornoemde geldboete dient te worden voldaan in tien maandelijkse termijnen van elk € 100,00 groot. Voorts zal het hof de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen ontzeggen voor de duur van 9 maanden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
10 (tien) maandelijkse termijnenvan elke termijn groot
€ 100,00 (honderd euro).
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. M.C.C. van de Schepop en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 10 december 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C.C. van de Schepop en mr. H.N. Brouwer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.