ECLI:NL:GHSHE:2021:4410

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
20-000463-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 februari 2020. De verdachte, geboren in 1998 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het vonnis behandeld en heeft de bewijsmiddelen van de rechtbank overgenomen, maar met verbeteringen in de bewijsoverwegingen. Het hof oordeelde dat de verdachte met een Audi A6 op het slachtoffer [slachtoffer 1] is ingereden, waarbij hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het verweer van de verdediging, dat de verdachte zou moeten worden vrijgesproken op basis van noodweerexces, werd verworpen. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte bevestigd en een gevangenisstraf van 30 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000463-20
Uitspraak : 24 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 februari 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-236251-18 en 03-099035-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1998,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
postadres: [adres] .
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van
  • (parketnummer 03-236251-18:) poging tot doodslag;
  • (parketnummer 03-099035-19:) poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland te Rotterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verplichte deelname aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie, die gericht is op cognitieve vaardigheden, te bepalen door de reclassering;
  • een locatiegebod op het verblijfadres [adres] zolang en op de tijdstippen die de reclassering nodig acht, welk locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel;
  • een locatieverbod voor de gemeente Maastricht en verplichte medewerking aan elektronische controle op dit locatieverbod, alsmede een verbod om naar het buitenland te gaan zonder toestemming van de reclassering;
  • een contactverbod met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1986, en [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 1992, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.
Daarnaast heeft de eerste rechter de verdachte ter zake van het feit met parketnummer 03-236251-18 veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden en de onder verdachte in beslag genomen personenauto verbeurdverklaard.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde (uitsluitend) een meldplicht bij Reclassering Nederland, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt, alsmede
  • ter zake van het feit onder parketnummer 03-236251-18 een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • de in beslag genomen personenauto van verdachte verbeurd zal verklaren.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte van het feit zoals primair ten laste is gelegd onder parketnummer 03-236251-18 zal worden vrijgesproken;
  • bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces dan wel putatief noodweer;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat in ieder geval geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer zal worden opgelegd en dat de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van de meldplicht bij de reclassering voor zover nodig geacht, zullen worden opgeheven, alsmede dat zal worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling en verbetering van de gronden in voege als na te melden en met uitzondering van de straffen. Tevens worden de toepasselijke wetsartikelen verbeterd.
Bewijs
Het hof verenigt zich met de bewijsmiddelen die de eerste rechter in het beroepen vonnis heeft opgenomen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing, maar de bewijsoverwegingen behoeven, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, enige verbetering en aanvulling.
Het hof verbetert de navolgende passages uit het beroepen vonnis op de navolgende wijze.
1. De laatste alinea van pagina 5 en de eerste alinea van de pagina 6 van het vonnis worden vervangen en komen als volgt te luiden:

De rechtbank is van oordeel dat, doordat verdachte met een snelheid van ongeveer 41 km per uur doelbewust op [slachtoffer 1] afreed, de aanmerkelijke kans bestond dat deze zou worden aangereden, overreden en/of dat hij tussen de auto en de kademuur zou worden gedrukt en hij daarbij of dientengevolge zou komen te overlijden. Hierbij is van belang dat, naar algemeen bekend mag worden verondersteld, voetgangers ten opzichte van een auto kwetsbare verkeersdeelnemers zijn. Het kan niet anders zijn dan dat ook de verdachte zich van deze kans bewust is geweest.

2. De eerste zin van tweede alinea van pagina 6 van het vonnis wordt vervangen en komt als volgt te luiden:
Door op de bovenomschreven manier met die snelheid, met een Audi A6, een grote zware auto, zonder te remmen, doelbewust op [slachtoffer 1] af te rijden, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou kunnen raken.
Voor het overige sluit het hof zich aan bij de bewijsoverwegingen van de rechtbank en legt deze mede ten grondslag aan zijn beslissing.
Aanvullende bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder parketnummer 03-236251-18 primair tenlastegelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat, gelet op de snelheid waarmee de verdachte in de richting van [slachtoffer 1] is gereden, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing daarvan de door de politie berekende gemiddelde indicatieve snelheid van de auto van verdachte bestreden met het argument dat de onnauwkeurigheid van het gebruikte meetinstrument, in dit geval -zo begrijpt het hof- de (beeldvorming door de lensbolling van de) betreffende camera van de gemeente Maastricht, niet is gecorrigeerd op de berekende snelheid van 41 à 42 kilometer per uur. Volgens de raadsvrouw zou dit moeten leiden tot de conclusie dat de gemiddelde snelheid ‘bijvoorbeeld niet 41 km per uur was, maar na correctie van 10% ongeveer 37 km per uur, misschien wel meer’ is geweest.
Het hof overweegt in aanvulling op de bewijsoverwegingen in het vonnis als volgt.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd leidt het hof niet tot vrijspraak van de primair
tenlastegelegde poging doodslag. Juist vanwege de eventuele beeldvorming door de bolle lens van de camera (en de validatie van de weergegeven tijd en frametijd van de beelden) heeft de afdeling forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse, gerelateerd dat er een indicatieve uitspraak kan worden gedaan over de gemiddelde snelheid. Deze indicatieve snelheid is vervolgens bepaald op 41 à 42 km/uur. Voorgaande houdt in dat de snelheid mogelijk hoger is geweest of mogelijk lager. Gesteld dat moet worden uitgegaan van dat laatste en met toepassing van de door de raadsvrouw voorgestelde foutmarge, dan staat voor het hof nog steeds vast dat de verdachte met de door hem bestuurde personenauto Audi A6 met een aanzienlijke snelheid op [slachtoffer 1] is ingereden, zoals door de rechtbank bewezen is verklaard. Dat de verdachte daarbij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer dodelijk zou kunnen raken volgt uit de hierboven aangehaalde (verbeterde) bewijsoverwegingen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweerexces dan wel uit putatief noodweer.
Het hof verenigt zich met de verwerping van het noodweerexces-verweer door de rechtbank en verwijst op deze plaats naar de overwegingen op pagina 8 onder punt 4 “De strafbaarheid van verdachte” in het beroepen vonnis, welke overwegingen als hier herhaald en ingelast worden beschouwd. Hetgeen de raadsvrouw in hoger beroep ter onderbouwing van het verweer heeft aangevoerd, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Bovendien is het hof van oordeel dat de aannemelijk geworden feiten en omstandigheden zoals die zijn weergegeven in het vonnis, evenmin een situatie opleveren waarin de verdachte verschoonbaar kon en mocht menen dat hij zich noodzakelijkerwijs moest verweren tegen een ogenblikkelijke (dreiging van een) wederrechtelijke aanval van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed door [slachtoffer 1] en/of zijn broer [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat verdachte voordien een conflict had met beide broers en [slachtoffer 1] richting verdachte begint te rennen als deze in zijn auto stapt en daarbij op enig moment tijdens het rennen een hamer in zijn hand houdt acht het hof daartoe volstrekt onvoldoende omdat verdachte zich al die tijd op geruime afstand van [slachtoffer 1] bevond, in zijn auto zat en alle gelegenheid had om (van hem) weg te rijden. Noch op grond van verdachtes bedoeling (het bang maken van de broers door op hen in te rijden), noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm kan zijn gedrag bovendien worden aangemerkt als verdedigend, maar -naar de kern bezien- als aanvallend. Verdachte, eenmaal in zijn auto, zocht de confrontatie met hen op in plaats van weg te gaan. Het beroep op putatief noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof verenigt zich met de strafoverwegingen van de rechtbank en legt die ten grondslag aan zijn beslissing, met uitzondering van de passages die betrekking hebben op de door de reclassering geadviseerde, door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden. Gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken waaronder de inmiddels gevolgde gedragsinterventie en het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten, acht het hof het thans niet meer opportuun dat aan de verdachte voormelde bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd. Het hof zal daarom volstaan met oplegging van de gebruikelijke algemene voorwaarden bij de deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Evenals de rechtbank zal het hof, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, ter zake van het bij parketnummer 03-236251-18 bewezen verklaarde feit aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.
Het verweer van de verdediging inhoudende dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen in verband met zijn stageplaats en bezoek aan familie in Rotterdam wordt door het hof verworpen omdat:
  • het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak;
  • niet aannemelijk is geworden dat tijdens de ontzegging voor het door de verdachte genoemde doel redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat.
Beslag
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring van de onder verdachte in beslag genomen personenauto gevorderd. De verdachte heeft echter ter terechtzitting van het hof uitdrukkelijk afstand gedaan van deze auto, zodat het hof niet gehouden is enige beslissing ten aanzien van de in beslag genomen personenauto te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet op het vorenstaande behoeven de door de eerste rechter van toepassing verklaarde wetsartikelen enige verbetering.
De beslissing van het hof is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straffen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-236251-18 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het vorenstaande.
Aldus gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 24 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.