ECLI:NL:GHSHE:2021:4406

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20-001034-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter in strafzaken met meerdere tenlasteleggingen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal van een fiets en twee telefoons, bedreiging van een ambtenaar, en belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarbij hij onder andere een beroep deed op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en bewijsuitsluiting. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de stukken en de verhandelingen ter zitting. Het hof heeft geoordeeld dat de inzet van een lokfiets door de politie niet onrechtmatig was en dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft de bewezenverklaring van de diefstallen, bedreiging en belediging gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001034-19
Uitspraak : 29 november 2021
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 22 maart 2019 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 03-081016-18 (hierna te noemen: zaak A), 03-218683-17 (hierna te noemen: zaak B), 03-204248-18 (hierna te noemen: zaak C) en 03-208973-18 (hierna te noemen: zaak D), en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 03-046191-17, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1989,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft in de zaak met parketnummer 03-081016-18 (zaak A) primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair is bewijsuitsluiting en vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten is eveneens vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 03-081016-18 (zaak A)hij op of omstreeks 13 oktober 2017 te Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
zaak met parketnummer 03-218683-17 (zaak B)hij op of omstreeks 1 november 2017 te Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, 2 telefoons, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan Mediamarkt, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen telefoon(s) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
zaak met parketnummer 03-204248-18 (zaak C)1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te Ittervoort, gemeente Leudal,
opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Limburg, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Kankerwout, uit mijn huis." en/of "Vuile kanker mongool opgeflikkerd." en/of “Kankerwout, flikker, klootzak, kanker jood, je mag me zuigen, krijg de tering, ook je vrouw en kinderen kunnen de kanker en tering krijgen.", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2018 te Ittervoort, gemeente Leudal, althans in Nederland, [verbalisant 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen " Ik maak je kapot, ik vermoord jou, je bent voor Satudarah 10 euro waard, als je geen uniform zou dragen dan had ik je kapot gemaakt, je weet niet wie ik ben, ik wil weten wie je bent, ik wil je volledige personalia weten, ik wil je legitimatiebewijs zien", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak met parketnummer 03-208973-18 (zaak D)1.
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Ittervoort, in elk geval in de gemeente Leudal, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en/of [verbalisant] , brigadier van politie, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: kankerwouten, jullie zijn kutwouten, ik hou van jullie kutwouten, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 oktober 2018 te Ittervoort, in elk geval in de gemeente Leudal, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en/of [verbalisant] , brigadier van politie, de verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leudal, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den) aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten Weert, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, door opzettelijk gewelddadig in tegengestelde richting te bewegen dan alwaar verbalisant(en) hem, verdachte, wilde(n) bewegen en/of door met kracht te schoppen in de richting van genoemde verbalisant [verbalisant 2] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Bespreking van het verweer ten aanzien van het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 01-081016-18 (zaak A)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde, de diefstal van een (lok)fiets, aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging, op gronden zoals nader toegelicht in zijn in eerste aanleg overgelegde pleitaantekeningen, die in hoger beroep als herhaald en ingelast worden beschouwd. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de inzet van een lokfiets op de wijze zoals dat in het onderhavige geval is gebeurd, onrechtmatig is vanwege strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) en met beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit standpunt is door de verdediging, kort gezegd, gegrond op de omstandigheid dat de politie gebruik heeft gemaakt van een in goede staat verkerende dure elektrische fiets die niet afgesloten was. Daardoor ging van de fiets een uitlokkende werking uit. In zo’n situatie worden, aldus de verdediging, ook personen, zoals de verdachte, van wie het opzet (nog) niet was gericht op fietsendiefstal daartoe wel aangezet.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2017 (PL2300-2017165131-4) is naar aanleiding van vele fietsendiefstallen in de gemeente Roermond besloten om fietsendiefstal aldaar aan te pakken. Onderdeel daarvan was onder meer het inzetten van een lokfiets. Uit voornoemd proces-verbaal blijkt dat door de officier van justitie toestemming is verleend voor de inzet van een lokfiets.
Op 13 oktober 2017 werd omstreeks 10.52 uur een lokfiets, met toestemming van de officier van justitie, voorzien van een gps-tracker geplaatst in een openbare fietsenstalling van het Laurentius ziekenhuis aan de Monseigneur Driessenstraat te Roermond. Blijkens voornoemd proces-verbaal van bevindingen betreft dit een locatie waarvan bekend is dat er regelmatig fietsen worden ontvreemd. De fiets werd onafgesloten geplaatst tussen meerdere andere gestalde fietsen. Van het stallen van de fiets werd een foto (het hof begrijpt: 2 foto’s, dossierpagina’s 6 en 7) gemaakt.
Op de twee foto’s die zich in het dossier bevinden is te zien dat de lokfiets in de directe nabijheid van meerdere aldaar gestalde fietsen is geplaatst. De lokfiets is, evenals een groot deel van de andere fietsen, met het voorwiel in het fietsenrek geplaatst. Zowel direct aan de rechterzijde als direct aan de linkerzijde van de lokfiets staan andere fietsen gestald.
Op diezelfde dag omstreeks 22.00 uur ging het alarm van de lokfiets af en bleek dat de plaats waar de fiets stond was veranderd. De fiets bevond zich op dat moment op de Olieslagersstraat in Roermond.
Na nader onderzoek is de politie bij de verdachte terecht gekomen. De verdachte heeft ten overstaan van de politie bekend de tenlastegelegde (lok)fiets te hebben gestolen. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij in die tijd dakloos was, geen geld had en dus een fiets heeft gesloten. Hij heeft vervolgens de fiets verkocht.
Vooropgesteld moet worden dat het plaatsen door de politie van een zogenaamde lokfiets teneinde aldus fietsendieven op heterdaad te kunnen betrappen, op zichzelf niet ongeoorloofd is. Wel dient te worden beoordeeld of de verdachte door het plaatsen van de lokfiets niet is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht en of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit niet zijn geschonden.
Het hof stelt in dat verband vast dat de lokfiets in het onderhavige geval niet op een uitzonderlijke wijze noch op een uitzonderlijke plaats is gestald en dat evenmin sprake is van andere feiten en omstandigheden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de verdachte is gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht. Het hof overweegt in dit verband als volgt. De politie heeft in casu niets anders gedaan dan het plaatsen van de desbetreffende fiets op een plek waar andere fietsen plegen te worden gestald en waar regelmatig fietsen worden gestolen, om vervolgens af te wachten wat met de lokfiets zou gebeuren. Het hof stelt vast dat in onderhavig geval de lokfiets is geplaatst op een plaats en op een wijze die strookt met de gebruikelijke gang van zaken in het maatschappelijk verkeer met betrekking tot het stallen van een fiets. De fiets stond immers tussen andere fietsen in een fietsenrek bij de ingang van een ziekenhuis. Dat de fiets niet was afgesloten en een elektrische fiets betrof, doet daaraan niet af, nu dit omstandigheden zijn die niet ongebruikelijk zijn in het maatschappelijk verkeer. Door het plaatsen van de lokfiets is de situatie ter plaatse niet wezenlijk veranderd, aangezien niet is gebleken dat de lokfiets bijzondere kenmerken had waardoor deze (significant) afweek van die fietsen die op die locatie plegen te worden gestald.
Wellicht heeft het aantreffen van de lokfiets de verdachte op het idee gebracht deze te stelen, maar dit maakt niet dat verdachtes opzet niet reeds was gericht op het stelen van een fiets. Het maakt het plaatsen van die fiets door de politie teneinde aldus personen die zich schuldig maken aan fietsendiefstal op heterdaad te kunnen betrappen, niet ongeoorloofd.
Het hof acht het plaatsen van de lokfiets ook niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Van strijd met artikel 6 van het EVRM of met beginselen van een behoorlijke procesorde is derhalve geen sprake.
Het hof verwerpt het verweer.
Vrijspraak van het in parketnummer 03-204248-18 (zaak C ) onder 1 tenlastegelegde
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer
03-204248-18 (zaak C) onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit het verhandelde ter terechtzitting in het hof gebleken dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] na een melding van geluidsoverlast, op 15 oktober 2018 ter plaatse komen bij de woning gelegen aan [adres] , alwaar de verdachte woonachtig is. Op enig moment, toen de verdachte de deur van zijn woning dicht wilde doen, heeft verbalisant [verbalisant 1] zijn voet tussen de deur van de woning van de verdachte gezet, omdat hij met verdachte wilde praten, waarop de verdachte probeerde de deur dicht te duwen. Doordat verbalisant [verbalisant 1] zijn voet tussen de deur had geplaatst, kon de verdachte de deur niet dicht doen. Het hof is van oordeel dat het plaatsen van een voet tussen deur op de wijze waarop verbalisant [verbalisant 1] dat heeft gedaan, zodat de voordeur van de woning van de verdachte niet kon dichtvallen, aangemerkt kan worden als (een begin van) binnentreden in de zin van de Algemene wet op het binnentreden.
Verbalisant [verbalisant 1] had geen machtiging tot binnentreden noch was sprake van een andere gelegitimeerde grond om de woning van de verdachte te betreden. De door de verdachte geuite beledigingen van de verbalisant [verbalisant 1] , bestaande uit de woorden Kankerwout, uit mijn huis." en/of "Vuile kanker mongool opgeflikkerd, hebben plaatsgevonden nadat de verbalisant zijn voet tussen de voordeur van de woning van de verdachte had gezet en dus sprake was van (een begin van) binnentreden zonder te beschikken over de daartoe vereiste machtiging.
Nu voor dit handelen van verbalisant [verbalisant 1] , het plaatsen van de voet tussen de deur van de woning, geen wettelijke grondslag bestaat, ontvalt aan dat handelen de rechtmatigheid.
Het hof is aldus van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de betreffende ambtenaar gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is beledigd. De aanleiding van de belediging was immers dat verbalisant [verbalisant 1] onrechtmatig is binnengetreden in de woning van de verdachte, althans daarmee een aanvang heeft gemaakt doordat hij zijn voet zo heeft geplaatst dat de voordeur van de woning van de verdachte niet kon dichtvallen.
Voor wat betreft de overige tenlastegelegde woorden, “Kankerwout, flikker, klootzak, kanker jood, je mag me zuigen, krijg de tering, ook je vrouw en kinderen kunnen de kanker en tering krijgen.", blijkt voorts uit het dossier dat deze woorden door de verdachte zijn geuit na zijn aanhouding in Ittervoort en wel tijdens de rit van Ittervoort naar het cellencomplex te Roermond. De tenlastegelegde pleegplaats beperkt zich echter tot Ittervoort, gemeente Leudal. Nu het bewijs naar het oordeel van het hof tekort schiet ten aanzien van het bewijs van de pleegplaats zal het hof de verdachte reeds daarom ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De verdachte zal gelet op het voren overwogene integraal worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-204248-18 (zaak C) onder 1 tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-081016-18 (zaak A) en in de zaak met parketnummer 03-218683-17 (zaak B) en in de zaak met parketnummer 03-204248-18 (zaak C) onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-208973-18 (zaak D) onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak A (03-081016-18)hij op 13 oktober 2017 te Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan [benadeelde] ;
Zaak B (03-218683-17)hij op 1 november 2017 te Maastricht tezamen en in vereniging met een ander, 2 telefoons, die aan een ander dan aan de verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan Mediamarkt, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C (03-204248-18)2.
hij op 15 oktober 2018 in Nederland [verbalisant 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [verbalisant 1] dreigend de woorden toe te voegen
"Ik maak je kapot, ik vermoord jou”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak D (03-208973-18)1.
hij op 22 oktober 2018 te Ittervoort opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en [verbalisant] , brigadier van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: kankerwouten, jullie zijn kutwouten, ik hou van jullie kutwouten, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op 22 oktober 2018 te Ittervoort, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en [verbalisant] , brigadier van politie, de verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leudal, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde hem ten spoedigste voor te geleiden voor een
hulpofficier van justitie en hem daartoe over te brengen naar een plaats
van verhoor, te weten Weert, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door opzettelijk gewelddadig in tegengestelde richting te bewegen dan alwaar verbalisanten hem, verdachte, wilden bewegen en door met kracht te schoppen in de richting van genoemde verbalisant [verbalisant 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
I.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
II.
Verweren van de verdediging
Ad 1
Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-081016-18 (zaak A)
Door de verdediging is bepleit dat in het onderhavige geval door de politie op een onrechtmatige wijze gebruik is gemaakt van een lokfiets en dat deze onrechtmatigheid dient te leiden tot bewijsuitsluiting en, bij gebrek aan ander bewijs, tot vrijspraak van het ten laste gelegde feit.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie’ is beschreven waarom en op welke wijze de lokfiets is ingezet. Het hof acht een dergelijke werkwijze zoals hiervoor onder het betreffende kopje is overwogen niet ongeoorloofd en niet onrechtmatig. Op die grond wordt het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting verworpen.
Het hof verwerpt het verweer.
Ad 2
Ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-218683-17 (zaak B)
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde diefstal van de twee telefoons, nu het dossier volgens hem onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat het de verdachte is die zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat [getuige] geen uiterlijke kenmerken heeft opgegeven van de dader, de screenshots niet duidelijk zijn en dat op de screenshots verdachte niet herkend kan worden. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat vraagtekens gezet kunnen worden bij de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige] . Voorts zou uit de verklaring van medeverdachte [vrouw verdachte] evenmin blijken dat de verdachte de dader is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de tenlastegelegde diefstal van de telefoons wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt onder meer dat op 1 november 2017 omstreeks 19.50 uur een man in aanwezigheid van een vrouw de Mediamarkt betreedt. [getuige] , beveiliger van de Mediamarkt, zag dat deze man twee telefoons uit het rek pakte, deze in een korf deed, waarna de man naar de vrouw liep en de man de beveilingsweaver van de telefoondozen haalde. Vervolgens zag hij dat de man een telefoon uit de verpakking pakte en deze telefoon in de handtas van de vrouw deed. Vervolgens liepen de man en de vrouw naar de afdeling HIFI en daar zag beveiliger [getuige] dat de man de tweede doos opende en de telefoon in de handtas van de vrouw deed. De man en vrouw liepen via de kassa naar buiten zonder de telefoons af te rekenen. Voorts verklaart [getuige] dat de man en vrouw die omstreeks 19.50 uur de winkel betraden dezelfde personen zijn die hij later, na aanhouding op heterdaad, aan de politie heeft overgedragen.
Op 1 november 2017 te 20.50 uur zijn door beveiliger [getuige] aan de politie overgeleverd de door hem op heterdaad aangehouden verdachten: [verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1989 te [geboorteplaats 1] , en [vrouw verdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1992 te [geboorteplaats 2] .
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in het door hem op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2017 gerelateerd dat hij de twee personen op de beelden die door de Mediamarkt zijn verstrekt heeft herkend als zijnde medeverdachte [vrouw verdachte] en de verdachte, die hij als verdachten heeft gehoord. Hij heeft gerelateerd dat op tijdsindicatie 1 november 2017 om 20:01:00 uur is te zien dat de verdachte een tweetal verpakkingen mobiele telefoons pakte en deze in een draadmand van de Mediamarkt deed. Vervolgens ziet hij op de beelden dat de verdachte een verpakking verstopte achter andere artikelen, dat [vrouw verdachte] haar tas opende en dat de verdachte hier iets in deed. Hierna zag de verbalisant op de beelden dat de verdachte een verpakking in de schap legde, [vrouw verdachte] haar tas opende en dat de verdachte het goed dat hij uit de draadmand pakte in de tas van [vrouw verdachte] deed.
Medeverdachte [vrouw verdachte] heeft verklaard dat zij samen met een man naar de Mediamarkt is gegaan. Die man opende de dozen van de telefoons en de telefoons werden vervolgens in haar handtas gedaan.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen enkele aanleiding om vraagtekens te (kunnen) zetten bij de verklaring van beveiliger [getuige] . Het hof bezigt zijn verklaring dan ook voor het bewijs. De verklaring van [getuige] wordt bovendien ondersteund door de door verbalisant [verbalisant 4] beschreven camerabeelden en de door hem gedane herkenningen van de verdachte en medeverdachte [vrouw verdachte] .
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien met het feit dat de verdachte en de medeverdachte door [getuige] zijn aangehouden en overgedragen aan de politie en [getuige] uitdrukkelijk heeft verklaard dat de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal dezelfde personen zijn die hij later aan de politie heeft overgedragen, komt het hof tot de conclusie dat de verdachte de ten laste gelegde diefstal in vereniging heeft gepleegd.
Het hof verwerpt dienaangaande het tot vrijspraak strekkende verweer.
Ad 3
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-204248-18
(zaak C)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak van de verdachte bepleit ten aanzien van de hem tenlastegelegde bedreiging in zaak C onder feit 2. Hiertoe heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat gelet op de omstandigheden waaronder de bedreiging is geuit, bij de verbalisant niet de redelijke vrees kan zijn ontstaan dat hij het leven zou kunnen laten. De uiting van de verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze is gedaan en in de context bezien, is niet meer geweest dan een emotionele ontlading en verzuchting van frustratie, aldus de verdediging. De verdachte heeft aldus geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op het bedreigen van de verbalisant, aldus de raadsman.
Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.
Uit het dossier volgt dat de verdachte op 15 oktober 2018 werd getransporteerd naar het cellencomplex te Roermond. Onderweg naar het cellencomplex hoorde verbalisant [verbalisant 1] dat de verdachte hem bedreigde. Hij hoorde dat de verdachte het volgende tegen hem zei: “Ik maak je kapot, ik vermoord jou”. Verbalisant [verbalisant 1] voelde zich bedreigd door deze uitspraken. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2018, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] , is door verbalisant [verbalisant 3] gerelateerd dat hij hoorde dat de verdachte tegen [verbalisant 1] zei: “ik maak je dood, ik vermoord je”.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de door de verbalisanten afgelegde verklaringen. Het hof stelt vast dat de door de verdachte tegen de verbalisant [verbalisant 1] gedane uitlatingen onder meer inhouden de woorden: “Ik maak je kapot, ik vermoord jou”. Deze woorden zijn reeds naar hun aard een bedreiging met een misdrijf tegen het leven en zijn in het algemeen bij uitstek geëigend om dergelijke vrees bij de bedreigden op te wekken. De andere door de verdachte gebruikte bewoordingen, zoals “ik wil weten wie je bent”, “ik wil je volledige personalia weten” en “ik wil je legitimatiebewijs zien”, versterken het bedreigend karakter.
Daarbij neemt het hof voorts in aanmerking dat de verdachte zich gedurende rit richtte op verbalisant [verbalisant 1] en herhaaldelijk dreigende woorden in de richting van die verbalisant uitte.
Naar het oordeel van het hof zijn de door de verdachte gebezigde bewoordingen niet alleen op zichzelf beschouwd bedreigend van aard, maar is de bedreiging tevens onder zodanige omstandigheden geuit dat bij verbalisant [verbalisant 1] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn bedreiging ten uitvoer zou leggen.
De enkele omstandigheid dat de verdachte, zoals zijn raadsman heeft gesteld, door frustratie was bewogen, doet naar het oordeel van het hof niet af aan het bedreigende karakter van de door hem geuite bewoordingen.
De verdachte heeft door het bezigen van deze bewoordingen minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door de bedreiging bij verbalisant [verbalisant 1] de voormelde vrees kon ontstaan.
Derhalve is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Ad 4
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-208973-18(zaak D)
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit in zaak D van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van de bediening waren en dat de verdachte geen opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, op het bedreigen van de verbalisant c.q. op de wederspannigheid. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan in heftige emotie en dat er geen opzet was op belediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] volgt dat zij, na een melding van geluidsoverlast, op 22 oktober 2018 ter plaatse komen bij de woning gelegen aan [adres] , alwaar de verdachte woonachtig is. De verbalisanten deelden aan de verdachte de reden van hun komst mede en verzochten de verdachte de deur te openen. Ondanks herhaalde aanmaningen van de verbalisanten, weigerde de verdachte aan het verzoek gevolg te geven. De verbalisanten hoorden dat de muziek nog steeds hard stond en dat dit overlast veroorzaakte. Nadat een vrouw de deur van voornoemde woning heeft geopend, zijn voornoemde verbalisanten, voorzien van een machtiging tot binnentreden in de woning, de woning binnengetreden. De verbalisanten zagen dat de verdachte bovenaan de trap stond. De verdachte weigerde medewerking te verlenen, waarna de verbalisanten de verdachte hebben gefixeerd en aangehouden als verdachte van overtreding van artikel 4:6 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leudal. Op het moment dat de verbalisanten met de verdachte de trap afliepen, voelden de verbalisanten dat de verdachte zich wild met zijn bovenlichaam begon te verzetten en dat hij met zijn bovenlichaam op en neer bleef gaan, hetgeen een gevaarlijke situatie veroorzaakte. Ondanks aanmaningen van de verbalisanten om zich niet te verzetten, liet de verdachte zich vervolgens met zijn volle gewicht plotseling voorover vallen. [verbalisant] kon met al zijn kracht voorkomen dat de verdachte met zijn gewicht op zijn collega Van der Weerden, die onderaan de trap stond, viel. De verdachte bleef wild met zijn lichaam bewegen op de trap. Een van de verbalisanten wist de armen onder de verdachte uit te halen en [verbalisant] was genoodzaakt de verdachte los te laten omdat het verzet gevaarlijke situaties opleverde. Uiteindelijk gleed de verdachte van de trap af. Verbalisanten voelden dat de verdachte met zijn bovenlichaam telkens tegen de richting in bleef bewegen. [verbalisant 2] voelde dat de verdachte hem probeerde te schoppen. Als reactie gaf [verbalisant 2] de verdachte een atemi met zijn rechtervuist in de zij van de verdachte. Hierop staakte de verdachte zijn verzet.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] volgt eveneens dat de verdachte zich op de trap hevig begon te verzetten tegen verbalisant [verbalisant 2] en [verbalisant] en dat eerstgenoemde vanwege het verzet van de verdachte heeft geassisteerd bij de aanhouding. Deze verklaringen van de opsporingsambtenaren komen op essentiële onderdelen met elkaar overeen, te weten dat de verdachte zich op de trap hevig heeft verzet tegen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] .
Het hof ziet geen aanleiding om aan voormelde processen-verbaal te twijfelen en gaat er daarom van uit dat verdachte zich heeft verzet tegen zijn aanhouding. Voorts is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening toen verdachte werd aangehouden. Het hof is van oordeel dat verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] tot aanhouding van verdachte mochten overgaan, nu het een aanhouding op heterdaad betreft ter zake van overtreding van artikel 4:6 Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Leudal.
Gelet op het hevige verzet van verdachte waardoor er meerdere agenten nodig waren om verdachte onder controle te krijgen en de aard van dat verzet, is het op hem door de politie toegepaste geweld naar het oordeel van het hof niet disproportioneel en waren de agenten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte heeft ontkend zich opzettelijk te hebben verzet.
Deze lezing wordt echter weersproken door de hiervoor genoemde gebezigde bewijsmiddelen, die later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat op grond van voormelde bewijsmiddelen dit onderdeel van het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Ad 5
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 03-208973-18(zaak D)
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde in zaak D blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] dat de verdachte zich recalcitrant heeft gedragen. In het dienstvoertuig zei de verdachte onder andere dat [verbalisant 2] en [verbalisant] kankerwouten waren. Door deze uitlatingen voelden zij zich in hun eer en goede naam aangetast.
De door de verdachte gebruikte woorden zijn beledigend en hebben de strekking de ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Gelet op de omstandigheden waaronder de verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan, had de verdachte tevens het opzet om te beledigen.
Anders dan de verdediging, is het hof aldus van oordeel dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant] zich in hun eer en goede naam aangetast voelden. Dat deze woorden in een mogelijk emotionele toestand zijn geuit, doet daaraan niet af.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Het in zaak D onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging verzocht dat het hof zal volstaan met oplegging van een voorwaardelijke straf. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte kostwinner is en inmiddels een gezin en een baan heeft. Voort is aangevoerd dat hij zijn leven op de rit probeert te krijgen. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt twee diefstallen, waarvan één gepleegd in vereniging met een ander. Hij heeft er daarmee blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom. Diefstal is een ergerlijk feit dat in beginsel naast financiële schade, overlast voor de benadeelde met zich meebrengt. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening en bedreiging van een ambtenaar. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is uitermate hinderlijk en getuigt van het ontbreken van respect voor het openbaar gezag. Het hof acht dit zeer kwalijk, omdat politieambtenaren hun taken in het algemeen belang uitoefenen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 augustus 2021, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde meermalen onherroepelijk door een strafrechter is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder ook voor vermogensdelicten en delicten met een geweldscomponent. De eerdere veroordelingen, die ook hebben geleid tot (voorwaardelijke) gevangenisstraffen, hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen en hebben de verdachte kennelijk het laakbare van zijn handelen niet doen inzien. De verdachte liep bovendien in een proeftijd van een eerdere veroordeling ter zake van soortgelijke feiten.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, alsmede de justitiële voorgeschiedenis van verdachte, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Ondanks het feit dat het hof minder bewezen verklaart dan de politierechter en dan waarvan de advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan, acht het hof, gelet op met name de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de documentatie van de verdachte, oplegging van een zwaardere straf dan die door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen, maar ziet - anders dan de verdediging - hierin geen aanleiding om tot een andere strafoplegging te komen.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende. Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden. Namens de verdachte is op 2 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft geconstateerd dat het strafdossier bij de griffie van het hof is ingekomen op 12 mei 2020 en dat daarmee de inzendtermijn van 8 maanden is overschreden. Daarnaast zal het onderhavige arrest worden gewezen op 29 november 2021, zodat de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een einduitspraak binnen 2 jaar. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat in de fase van het hoger beroep de redelijke termijn met bijna 8 maanden is overschreden.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die deze overschrijdingen rechtvaardigen, zal het hof de totale overschrijding ten voordele van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 1 week.
Derhalve is het hof - alles afwegende - van oordeel dat in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken, passend en geboden is.
Vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-046191-17
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zitting houdende te Roermond, van 14 juni 2017, gewezen onder parketnummer 03-046191-17, is aan de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van een week, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder - voor zover in dezen van belang naast een aantal bijzondere voorwaarden - de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft in eerste aanleg een vordering d.d. 8 mei 2018 ingediend tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf om reden dat de verdachte voormelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat reeds bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 7 december 2018 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, onder voornoemd parketnummer, is gelast en dat de straf al ten uitvoer is gelegd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vordering van het openbaar ministerie dient te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 63, 180, 266, 267, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-204248-18 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-081016-18 en in de zaak met parketnummer 03-218683-17 en in de zaak met parketnummer 03-204248-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-208973-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-081016-18 en in de zaak met parketnummer 03-218683-17 en in de zaak met parketnummer 03-204248-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 03-208973-18 onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Wijst af de vorderingvan de officier van justitie in het arrondissement Limburg van 8 mei 2018,
strekkende tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 juni 2017,
onder parketnummer 03-046191-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Aldus gewezen door:
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. J.J.M. Gielen-Winkster en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Hafti, griffier,
en op 29 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.