ECLI:NL:GHSHE:2021:4404

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
20-000458-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake medeplichtigheid aan diefstal met geweld en diefstal van een telefoon

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in 2002, was in eerste aanleg veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal met geweld en voor de diefstal van een iPhone XR. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken, een werkstraf van 60 uren en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit en betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen moesten worden. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding van € 712,80 toegewezen, terwijl de vordering van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk is verklaard. De tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf is ook gelast.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000458-21
Uitspraak : 10 november 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 03-241548-20 en 03-313226-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf met parketnummer 03-152295-20, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
(zaak met parketnummer 03-241548-20, subsidiair)en diefstal
(zaak met parketnummer 03-313226-20), veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren, en met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden, alsmede een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 712,80, waarvoor de verdachte en de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] geheel niet-ontvankelijk verklaard. Tot slot heeft de politierechter de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 03-152295-20 gelast, te weten een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie (hof: in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 31 augustus 2020 is overigens vermeld: 20 dagen
hechtenis).
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 03-241548-20 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 03-313226-20 bewezen zal verklaren. De advocaat-generaal ziet geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Zij heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] – voor zover nog aan de orde in hoger beroep – dient toegewezen te worden en dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf met parketnummer 03-152295-20 wordt toegewezen, te weten een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit en subsidiair toepassing van het adolescentenstrafrecht bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] afgewezen dienen te worden. Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien tot de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf met parketnummer 03-152295-20 gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 03-241548-20:
hij op of omstreeks 15 september 2020 te Beek, op de openbare weg, de Prins Mauritslaan en/of de Wofeynde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 1] van voornoemde bromfiets te duwen en/of (vervolgens) van voornoemde bromfiets af te trekken en/of (vervolgens) die [benadeelde 1] te trappen en/of te slaan;subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 15 september 2020 te Beek, op de openbare weg, de Prins Mauritslaan en/of de Wolfeynde, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze/het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 15 september 2020 te Beek opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door de personenauto te besturen waarin die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] werden vervoerd achter de door die [benadeelde 1] bestuurde bromfiets en/of naar de plaats delict;
meer subsidiair althans, indien het bovenstaande niet tot een veroordeling kon of mocht leiden:
dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] op of omstreeks 15 september 2020 te Beek, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [benadeelde 1] heeft/hebben geduwd en/of geslagen en/of getrapt, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door met de personenauto (waarin hij als bestuurder en/of voornoemde [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] als passagier(s) zich bevonden) in de richting van die [benadeelde 1] te rijden en/of tot vlakbij en/of (direct) naast die [benadeelde 1] te rijden en/of te blijven rijden en/of die auto in de (directe) nabijheid van die [benadeelde 1] tot stilstand te brengen.
zaak met parketnummer 03-313226-20:
hij op of omstreeks 17 juli 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen een telefoon (iPhone XR), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair en in de zaak met parketnummer 03-313226-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 03-241548-20:
hij op 15 september 2020 te Beek, op de openbare weg, de Prins Mauritslaan en/of de Wolfeynde, tezamen en in vereniging met anderen, een bromfiets die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door die [benadeelde 1] te duwen en vervolgens van voornoemde bromfiets af te trekken en die [benadeelde 1] te slaan.
zaak met parketnummer 03-313226-20:
hij op 17 juli 2020 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen een telefoon (iPhone XR) die toebehoorde aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-241548-20 heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte niets te maken heeft gehad met – kortgezegd – de diefstal met geweld. Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-313226-20 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte voor de iPhone heeft betaald en dat de verdachte mogelijk vreemd gedrag heeft vertoond, maar dat dit gedrag niet strafbaar is en dat hij hiervoor een aannemelijke verklaring heeft gegeven.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-241548-20:
Het hof stelt voorop dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, gericht op het voltooien van het delict. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, kan daarvan sprake zijn. Vereist is dan wel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van voldoende gewicht is. Voor de beantwoording van de vraag of verdachtes bijdrage in zoverre voldoende zwaarwegend is geweest, kan worden gekeken naar onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af. Op 15 september 2020 omstreeks 22.30 uur rijdt aangever [benadeelde 1] met de bromfiets van zijn moeder, [benadeelde 3] , op de Prins Mauritslaan richting de Wolfeynde in Beek. Vervolgens rijdt er een personenauto – met als bestuurder de verdachte en als overige inzittenden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] – dicht naast de bromfiets van de aangever. Aangever voelt een klap vanuit links. Hij voelt een klap op zijn linker bovenarm en zijn linker bovenbeen. Hij kan nog net zijn stuur recht houden om te voorkomen dat hij valt. De linker spiegel van de bromfiets staat scheef. Hij ziet dat een grijze Volkswagen Golf auto hem passeert op korte afstand van ongeveer 30 cm. Hij rijdt verder en hij zoekt al naar hulp. Hij herkent namelijk de inzittenden van de auto en heeft in het verleden stress met hen gehad. Hij heeft schulden bij [medeverdachte 1] en ook met [medeverdachte 3] heeft hij problemen gehad. Hij is erg met hen bezig en verliest de macht over zijn stuur en valt met de bromfiets op de grond. De personenauto komt op ongeveer 10 meter afstand van hem tot stilstand en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] stappen uit en lopen richting de aangever. De verdachte en [medeverdachte 3] blijven in de auto zitten. De aangever wordt van zijn bromfiets afgetrokken en geslagen. Vervolgens wordt de bromfiets van de aangever afgepakt, rijdt [medeverdachte 2] er mee weg en rijdt ook de personenauto weg. Over de gebeurtenissen zijn door de betrokkenen verklaringen afgelegd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat aangever [benadeelde 1] een schuld bij hem had, dat hij [benadeelde 1] zag rijden richting het station Beek, dat hij toen met de anderen in de auto is gegaan en dat zij [benadeelde 1] achterna zijn gereden, dat ‘de Mocro’ (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2] ) ‘de Zip’ (het hof begrijpt: de bromfiets waarop [benadeelde 1] toen reed) wilde hebben, dat ‘de Mocro’ [benadeelde 1] wilde duwen vanuit de auto, dat dit vervolgens ook gebeurde en dat [benadeelde 1] even later uitgleed, waarna hij, [medeverdachte 1] , samen met ‘de Mocro’ uit de auto is gestapt en zij samen geweld hebben gebruikt tegen [benadeelde 1] en [medeverdachte 2] met de bromfiets is weggereden. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de auto bestuurde, dat er in de auto werd gesproken over geld dat [benadeelde 1] verschuldigd zou zijn, dat hij [benadeelde 1] zag rijden, dat hij hoorde dat er in de auto werd gezegd: “Duw hem”, dat het ruitje van de auto verder open werd gedaan, dat [benadeelde 1] een duw kreeg, vervolgens linksaf sloeg en onderuitging en dat hij de auto tot stilstand heeft gebracht.
Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij het hof mede in aanmerking neemt de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en het belang van de rol van de verdachte, alsmede diens aanwezigheid op belangrijke momenten.
Dat de verdachte niet uit de auto is gestapt en niet zelf geweldshandelingen heeft verricht, zoals het duwen, trekken en slaan van de aangever, doet niet af aan de gedeelde verantwoordelijkheid voor die handelingen. De verdachte is immers gedurende de gehele uitvoering van de diefstal betrokken geweest en vormde daarin een belangrijke schakel. De verdachte heeft immers de auto bestuurd waarmee [benadeelde 1] werd achtervolgd, en is met die auto zo dicht naast de aangever gaan rijden dat [benadeelde 1] door een inzittende kon worden geduwd. Dit geschiedde naar aanleiding van een tevoren besproken plan om [benadeelde 1] de bromfiets afhandig te maken. Doordat tevens was besproken dat [benadeelde 1] zou worden geduwd was tevoren al duidelijk dat daarbij geweld zou worden gebruikt. Nadat [benadeelde 1] kort daarna, omdat hij hulp wilde zoeken, ten val was gekomen, heeft verdachte de auto in de nabijheid van [benadeelde 1] tot stilstand gebracht, waarna twee passagiers zijn uitgestapt en wederom geweld tegen [benadeelde 1] hebben toegepast en de bromfiets is weggenomen. De verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de aangever en is, nadat aangever is geslagen en de bromfiets door de medeverdachte is meegenomen, met de personenauto weggereden.
Naar het oordeel van het hof vloeit uit de gebezigde bewijsmiddelen voort dat de verdachte van begin af aan zich ervan bewust was dat het de intentie was om achter de aangever te rijden om hem van zijn bromfiets te beroven en dat daarbij geweld zou worden gebruikt. Verdachte heeft nauw en bewust met zijn medeverdachten samengewerkt door de auto te besturen, achter het slachtoffer aan te rijden, de auto vervolgens zo dicht langs het slachtoffer te sturen dat deze geduwd kon worden en vervolgens, toen het slachtoffer kort daarop ten val kwam, de auto te stoppen zodat de medeverdachten konden uitstappen om de verdere handelingen te voltooien. Verdachte is ook pas eerst nadat het slachtoffer was geslagen en de bromfiets was weggenomen met de auto weggereden. Gelet op al het voorgaande acht het hof het primair tenlastegelegde medeplegen bewezen. Het verweer van de verdediging dat van medeplegen geen sprake is, wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03-313226-20:
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen, in het bijzonder de aangifte van [benadeelde 2] , het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de camerabeelden en de verklaring van de verdachte, blijkt het volgende. Op 17 juli 2020 ontvangt aangever [benadeelde 2] een bericht via Facebook Messenger van een persoon genaamd [naam] die interesse heeft in een rode iPhone XR die de aangever via een advertentie op de Facebook Marktplaats te koop aanbood. De aangever en de verdachte spreken af dat de telefoon voor € 440,00 verkocht zou worden. Op 17 juli 2020 gaat de verdachte voor de verkoop van de iPhone bij de woning van de aangever in Geleen langs. De aangever laat de verdachte binnen en toont hem de telefoon met alle toebehoren. De aangever heeft verklaard dat de verdachte op een gegeven moment zegt dat hij van drankhandel [naam] in [plaats] is en dat zijn kleine broertje op dat moment in de auto zit. Op het moment dat de aangever zich omdraait richting een dressoirkast om een hoesje te pakken voor de iPhone en zich daarna weer omdraait richting de verdachte ziet hij dat de verdachte (het hof begrijpt: en de iPhone) er niet meer zijn. Voor de iPhone is niet betaald. De rode iPhone XR wordt later door de politie bij de verdachte aangetroffen.
Het hof is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvormen is komen vast te staan dat de verdachte de iPhone XR heeft meegenomen zonder hiervoor te betalen. Hierbij overweegt het hof dat de aangifte van [benadeelde 2] steun vindt in het gedrag van de verdachte. Uit de door de politie uitgekeken beelden van de beveiligingscamera’s blijkt immers dat de verdachte, nadat hij de woning van de aangever heeft verlaten, is gaan rennen en al lachend achterop bij iemand op een al rijdende scooter is gesprongen, en dat zij vervolgens lachend zijn weggereden. De verklaring van de verdachte dat hij wel heeft betaald voor de iPhone, dat hij is weggerend omdat hij een date had, dat zijn vriend die op hem aan het wachten hiervan op de hoogte was en dat hij moest lachen omdat hij onhandig achter op de scooter zou zijn gesprongen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Deze verklaring is ook op geen enkele wijze nader onderbouwd. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat de verdachte tegenover de politie geen verklaring heeft willen afleggen over de identiteit van de bestuurder van de scooter en dat hij bij de politierechter op de vraag waarom hij de naam van de bestuurder bij de politie niet heeft willen noemen, heeft verklaard dat hij niemand gaat verlinken. Dat gedrag past niet bij iemand die als eerlijke koper een telefoon heeft gekocht en vervolgens te goeder trouw met een ander op een scooter wegrijdt.
Het hof geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. Het hof is derhalve van oordeel dat de diefstal van de iPhone XR wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 03-313226-20 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, op 15 september 2020, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een bromfiets. De verdachte is, terwijl hij in een personenauto reed, met zijn mededaders als passagiers, achter het slachtoffer aangereden. Vervolgens is het slachtoffer geduwd, van zijn bromfiets afgetrokken en geslagen, en is zijn bromfiets meegenomen. De verdachte heeft geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van het slachtoffer. Dergelijk gedrag brengt gevoelens van onveiligheid te weeg, niet enkel bij de slachtoffers maar ook in de maatschappij. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij enkel rekening heeft gehouden met zijn eigen belangen en de belangen van zijn mededaders en niet met de nadelige gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer.
Voorts heeft de verdachte zich op 17 juli 2020 schuldig gemaakt aan een diefstal van een iPhone XR. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van een ander en zich enkel laten leiden door eigen geldelijk gewin. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Anders dan de politierechter in eerste aanleg heeft beslist en door de verdediging in hoger beroep is verzocht, ziet het hof met de advocaat-generaal – in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan – geen aanleiding om thans het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte was achttien jaar ten tijde van de feiten en woonde toen nog bij zijn ouders. Er is inmiddels sprake van een vaste huisvesting, werk en inkomen. Daarnaast is de verdachte verloofd en heeft hij samen met zijn verloofde een eigen woning. Naar het oordeel van het hof kunnen de punten en doelen waaraan de verdachte thans nog dient te werken worden gerealiseerd middels het meerderjarigenstrafrecht en is ook overigens de toepassing van het minderjarigen strafrecht, niet geïndiceerd. Om genoemde redenen ziet het hof geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat op meerderjarigen het meerderjarigenstrafrecht wordt toegepast. De omstandigheid dat de reclassering eerder, in het rapport van 30 november 2020, heeft geadviseerd het adolescentenstrafrecht toe te passen vanwege de toenmalige persoonlijkheid en omstandigheden van de verdachte leidt het hof niet tot een andere conclusie.
Het hof heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ingevolge die oriëntatiepunten wordt voor een tasjesroof, waarbij sprake is van een enkele ruk of duw, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend geacht; voor een straatroof die gepaard gaat met licht geweld wordt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden als passend geoordeeld.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk feit. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Gelet op de aard en ernst van de misdrijven, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en mede gelet op de persoon van de verdachte, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur – conform de hiervoor genoemde oriëntatiepunten – naar het oordeel van het hof zonder meer gerechtvaardigd. Het hof heeft echter de indruk gekregen dat de verdachte zijn leven een wending ten goede heeft gegeven, en gelet hierop is het hof van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke straf waarbij de verdachte gedetineerd zou raken, de positieve lijn in het leven van de verdachte mogelijk zou doorkruisen, hetgeen het hof onwenselijk acht. Alle omstandigheden afwegende is het hof wel van oordeel dat, mede in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, de door de rechtbank aan de verdachte opgelegde straf en de door de advocaat-generaal gevorderde straf in onvoldoende mate recht doen aan de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd. Het hof acht oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 962,80 bestaande uit materiële schade.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 712,80 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat in hoger beroep de omvang van de vordering beperkt is tot het door de politierechter toegewezen gedeelte.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de politierechter toegewezen dient te worden.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 712,80. De verdachte is hoofdelijk, naast zijn mededader(s), tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 712,80. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Daarnaast zal het hof bepalen dat als de verdachte of zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte of zijn mededader(s) heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij conform de beslissing van de politierechter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen dient te worden.
Het hof is met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de benadeelde partij in zijn vordering geen bedrag van de door hem gevorderde schadevergoeding heeft genoemd.
Voorts zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft bij vordering van 28 september 2020, de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 31 augustus 2020, met parketnummer 03-152295-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is – net zoals de politierechter – van oordeel dat, nu is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbaar handelen heeft schuldig gemaakt, de gehele tenuitvoerlegging van de genoemde straf op zijn plaats is, en ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen enkel reden om deze vordering af te wijzen. Het hof zal daarom – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – de vordering tot tenuitvoerlegging geheel toewijzen, te weten een taakstraf voor de duur 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair en in de zaak met parketnummer 03-313226-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair en in de zaak met parketnummer 03-313226-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 712,80 (zevenhonderdtwaalf euro en tachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-241548-20 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 712,80 (zevenhonderdtwaalf euro en tachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 september 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 31 augustus 2020, parketnummer 03-152295-20, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 10 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.