ECLI:NL:GHSHE:2021:44

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
20-001526-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank inzake meermalen geplegen diefstal met braak en vervalste identiteitsbewijzen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1975 en thans verblijvende in P.I. Ter Apel, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het meermalen plegen van diefstal met braak, het (mede)plegen van diefstal met een valse sleutel, en het voorhanden hebben van vervalste identiteitsbewijzen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van uitbuiting en deelname aan een criminele organisatie. Het hof bevestigde de bewezenverklaring van 36 inbraken uit (kampeer)auto's, waarbij de verdachte luxegoederen en bankpassen had gestolen. Het hof verklaarde de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen de vrijspraak van andere feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan mobiel banditisme, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de slachtoffers, die vaak toeristen waren. Het hof legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en besliste over de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij schadevergoedingen werden toegewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001526-19
Uitspraak : 13 januari 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 mei 2019 in de strafzaak met parketnummer
02-700168-18 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1975,
thans verblijvende in P.I. Ter Apel, Gevangenis te Ter Apel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van het meermalen plegen van diefstal met braak (feit 3 primair), het (mede)plegen van diefstal, waarbij gebruik gemaakt is van een valse sleutel, meermalen gepleegd (feit 4) en het voorhanden hebben van een identiteitsbewijs waarvan hij wist dat het vervalst was, meermalen gepleegd (feit 5), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte is vrijgesproken van het (mede)plegen van uitbuiting in de zin van artikel
273f Sr (feit 1) alsmede het deelnemen aan een criminele organisatie (feit 2).
Tevens heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en ten aanzien van een aantal in beslag genomen voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep.
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich daardoor mede tegen de vrijspraak door de rechtbank van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten alsmede ten aanzien van de (partiële) vrijspraak van 121 van de 157 cumulatief onder 3 primair ten laste gelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak.
De officier van justitie heeft eveneens onbeperkt appel ingesteld. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal naar voren gebracht dat het openbaar ministerie de aanvankelijke bezwaren tegen de voormelde (partiële) vrijspraken ter zake van de feiten 1, 2 en 3 primair niet langer handhaaft. Het hof zal daarom zowel de verdachte als de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Aan het oordeel van het hof zijn derhalve onderworpen de 36 bewezen verklaarde diefstallen met braak subsidiair de heling van een aantal goederen (feit 3), de diefstallen met behulp van een valse sleutel (feit 4) en het voorhanden hebben van valse identiteitsbewijzen (feit 5).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, zal bevestigen.
De raadsman heeft – zo begrijpt het hof – bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van een aantal door de rechtbank onder feit 3 primair bewezenverklaarde diefstallen met braak alsmede van feit 5. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft
de opgelegde straf en de strafmotivering, alsmede
de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 9] .
Voorts zal het hof het door de rechtbank gebezigde bewijs ten aanzien van feit 3 primair aanvullen met de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 december 2020 inhoudende:
Ik heb mij schuldig gemaakt aan de onder feit 3 primair bewezen verklaarde diefstallen met braak, evenwel met uitzondering van de feiten ten aanzien waarvan mijn raadsman vrijspraak zal bepleiten.
De onder feit 3 primair bewezen verklaarde feiten komen derhalve mede op deze verklaring te berusten.
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de in het proces-verbaal samenhang aangiften d.d. 8 oktober 2018 opgenomen gegevens van een in de kampeerauto van verdachte aangetroffen (gestolen) navigatiesysteem heeft gebezigd om tot een bewezenverklaring van een aantal onder feit 3 primair ten laste gelegde inbraken in auto’s en campers te komen. De gegevens uit het navigatiesysteem zijn te onduidelijk en aan deze gegevens wordt een te grote betekenis toegekend als bewijsmiddel. Verdachte dient te worden vrijgesproken van de feiten met de zaaknummers 64, 65, 66, 87, 105, 115, 116, 117, 118, 119, 124 en 134. Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde feit zaaknummer 118 is de raadsman bovendien van oordeel dat vrijspraak dient te volgen nu er sprake is van een verkeerde pleegplaats.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal samenhang aangiften d.d. 8 oktober 2018 (Zakendossier, deel 1, p. 16-41). Hetgeen de verdediging in hoger beroep heeft aangevoerd ten aanzien van deze navigatiegegevens gaat voorbij aan de bewijsoverwegingen van de rechtbank op de pagina’s 13, 15-16, 18 en 20-21 van het vonnis waar de navigatiegegevens steeds zijn ingebed in bekennende verklaringen van verdachte, in goederen die in de camper zijn aangetroffen en die te herleiden zijn tot aangiften en waarvoor de verdachte geen aannemelijke verklaringen heeft gegeven, alsmede in de tijdlijn van andere door verdachte gepleegde diefstallen en in het tijdverloop gelet op de afstanden tussen de verschillende locaties waar diefstallen zijn gepleegd en tenslotte in het ontbreken van aanwijzingen dat sprake is geweest van een andere dader. Daaruit volgt dat de rechtbank - anders dan de raadsman heeft betoogd - de navigatiegegevens niet als een op zichzelf staand bewijsmiddel heeft gehanteerd en daarvan behoedzaam gebruik heeft gemaakt. Het hof neemt derhalve de door de rechtbank gehanteerde bewijsconstructie met betrekking tot de zaaknummers 64, 65, 66, 87, 105, 115, 116, 117, 118, 119, 124 en 134 over.
Ten aanzien van zaaknummer 118 - de diefstal door middel van braak uit de auto van [benadeelde partij 5] op 15 augustus 2018 te Renesse - wijst het hof op de overweging van de rechtbank op pagina 21 van het vonnis inhoudende dat nu niet alle pleegplaatsen in de tenlastelegging zijn opgenomen de rechtbank wettig en overtuigend bewezen heeft geacht dat de feiten hebben plaatsgevonden in Nederland.
a.
op te leggen sanctie.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zesendertig inbraken uit (kampeer)auto’s in een periode van bijna een maand. Het ging hier om een ware strooptocht langs de Zeeuwse en Zuid-Hollandse kust. Op allerlei manieren wist verdachte stelselmatig (kampeer)auto’s open te breken om vervolgens luxegoederen, zoals telefoons, tablets, laptops en navigatiesystemen, maar ook bijvoorbeeld bankpassen, rijbewijzen, identiteitskaarten, sleutels, kleding, cosmetica en schoenen weg te nemen. De betreffende (kampeer)auto’s hadden veelal een buitenlands kenteken. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij de slachtoffers heeft gedupeerd terwijl ze in het buitenland van hun vakantie aan het genieten waren. Verdachte heeft zich niets aangetrokken van de gevolgen die de door hem gepleegde feiten voor de slachtoffers hadden. De eigenaren van de (kampeer)auto’s werden niet alleen geconfronteerd met het verlies van hun eigendommen, maar ook met schade aan hun auto’s. Zulke feiten zorgen naast financiële schade voor veel hinder en overlast voor de benadeelden, met name nu dit vooral toeristen betrof die ver van huis waren.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere pintransacties bij in totaal acht locaties met een van de door hem gestolen bankpassen en heeft hij ook zijn zoon [naam] hierbij betrokken. De schade bedroeg ruim € 2.500,00. Ook heeft verdachte twee identiteitsbewijzen voorhanden gehad, waarvan hij wist dat deze vervalst waren. Daarmee heeft hij het vertrouwen dat burgers en overheid in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dit soort documenten moeten kunnen stellen, beschaamd.
Met de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat de onderhavige diefstallen duidelijk kenmerken vertonen van mobiel banditisme, zoals omschreven in de OM-Richtlijn voor Strafvordering Mobiel Banditisme [1] . De omstandigheid dat niet bewezen is verklaard dat de diefstallen omschreven onder feit 3 in vereniging zijn gepleegd, doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten in Nederland. Verdachte is, zo blijkt uit uittreksels Ecris België en Oostenrijk, beide van 3 april 2019, in beide landen veroordeeld voor strafbare feiten, in 2016 in Oostenrijk in verband met valsheid in geschrifte en in België in 2017 in verband met de verkeerswetgeving. Blijkens verdachtes eigen verklaring is hij ook in Duitsland veroordeeld voor een winkeldiefstal (Algemeen dossier, p. 205).
Naar het oordeel van het hof is sprake van een onvolledig beeld in verband met het volgende. Door Europol is op basis van het verdrag van Prüm onderzoek gedaan in welke andere Europese landen verdachte is geregistreerd, gedocumenteerd en/of gesignaleerd (Algemeen dossier, p. 37). Verdachte blijkt gebruik te maken van verschillende aliassen en is, hetzij onder de naam waaronder hij thans wordt berecht, hetzij onder een alias dan wel gedeeltelijk andere gegevens, eveneens bekend in Italië (Algemeen dossier, p. 42-43), Frankrijk (Algemeen dossier, p. 50-51) en Spanje (Algemeen dossier, p. 54-55). Met name in Italië wordt verdachte eveneens met strafbare feiten in verband gebracht.
Tevens heeft het hof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, een passende straf is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaaknummer 120)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 309,00, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is, vermeerderd met de wettelijke rente, bij vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 309,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 1] is toegebracht tot een bedrag van € 309,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaaknummer 81)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.150,00, ter zake van materiële schade (gestolen goederen en eigen risico verzekering), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00 ter zake van het eigen risico van de verzekering Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 2] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (zaaknummer 156)
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 992,55 ter zake van materiële schade (gestolen goederen en eigen risico verzekering), te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 250,00 ter zake van het eigen risico van de verzekering. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 3] is toegebracht tot een bedrag van € 250,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] (zaaknummer 126)
De benadeelde partij [benadeelde partij 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.365,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 4] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 300,00 ter zake van de niet verzekerde schade aan de camper. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte van de schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 4] is toegebracht tot een bedrag van € 300,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] (zaaknummer 118)
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 140,00, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. De voeging duurt van rechtswege voort in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 5] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden een bedrag van € 140,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[benadeelde partij 5] is toegebracht tot een bedrag van € 140,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] (zaaknummer 134)
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 50,00, ter zake van materiële schade (eigen risico van de verzekering), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 6] als gevolg van verdachtes onder 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 6] is toegebracht tot een bedrag van € 50,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] (zaaknummer 85)
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 [2] (ter zake van het eigen risico), te vermeerderen met de wettelijke rente Deze vordering is, vermeerderd met de wettelijke rente, bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 7] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] (zaaknummer 154)
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 859,30, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente, toegewezen en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00 ter zake van het eigen risico. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 8] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] (zaaknummer 121)
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.561,18, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.852,00, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 9] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.852,00 bestaande uit de reparatiekosten met betrekking tot de camper en de dagwaarde van de ontvreemde goederen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 9] is toegebracht tot een bedrag van € 1.852,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] (zaaknummer 89)
De benadeelde partij [benadeelde partij 10] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.690,00, ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00, vermeerderd met de wettelijke rente, en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 10] als gevolg van verdachtes onder feit 3 primair bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 150,00 ter zake van het eigen risico. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Voor het overige gedeelte zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering en de benadeelde partij kan in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde partij 10] is toegebracht tot een bedrag van € 150,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en ter zake van 121 van de 157 onder 3 primair (cumulatief) ten laste gelegde diefstallen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en ter zake van 121 van de 157 onder 3 primair (cumulatief) ten laste gelegde diefstallen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de hiervoor vermelde benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 309,00 (driehonderdnegen euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 309,00 (driehonderdnegen euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 3] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
45,00 (vijfenveertig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 4] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 140,00 (honderdveertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 5] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 140,00 (honderdveertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 6] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 50,00 (vijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 6] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 50,00 (vijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 7]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 7] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 7] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 8]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 8] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 8] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 9]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 9] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.852,00 (duizend achthonderdtweeënvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 9] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.852,00 (duizend achthonderdtweeënvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 augustus 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 10]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 10] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 10] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 augustus 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. N.J.L.M. Tuijn, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 13 januari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Tuijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Gepubliceerd 20 april 2019, Stcrt. 2019, 21933.
2.In het vonnis waarvan beroep wordt in het overzicht op pagina 28 ten onrechte vermeld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 7] € 1.195,00 bedraagt nu in het schadevergoedingsformulier wordt vermeld dat de schade afgezien van het eigen risico volledig vergoed is.