ECLI:NL:GHSHE:2021:4387

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2021
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
20-000279-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg inzake diefstal door twee of meer verenigde personen met braak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 25 januari 2019 was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf was verschaft door middel van braak. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en van de argumenten van de raadsman van de verdachte, die primair vrijspraak en subsidiair een straftoemetingsverweer heeft gevoerd.

Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte was betrokken bij een inbraak op 18 september 2018, waarbij aggregaten, waterpompen en gereedschap zijn weggenomen uit een bedrijfspand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in de nacht van de inbraak zijn aangetroffen in een bestelbus volgeladen met de gestolen goederen. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid en betrokkenheid bij de inbraak.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 81 dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf. De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000279-19
Uitspraak : 9 september 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 25 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-659278-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [adres 1]
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 september 2018 te [adres 2] , gemeente [adres 2] , tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid aggregaten en/of waterpompen en/of een hoeveelheid gereedschap, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan (een) ander(en) dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 18 september 2018 te [adres 2] , gemeente [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, een hoeveelheid aggregaten en waterpompen en een hoeveelheid gereedschap, die aan anderen dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman de navolgende bewijsverweren gevoerd.
De verdachte heeft – kort samengevat – het volgende alternatieve scenario geschetst: hij is niet betrokken geweest bij de in de tenlastelegging genoemde bedrijfsinbraak. De verdachte is in de nacht van 18 september 2018 gebeld en toen is hem medegedeeld dat hij naar een bouwplaats moest komen voor werk. Dit is in de visie van de verdediging een geloofwaardig alternatief scenario. De uit het dossier naar voren komende feiten en omstandigheden kunnen volgens de raadsman evenzeer passen in nog andere alternatieve scenario’s. Reeds op grond van het voorgaande bestaat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is van medeplegen door de verdachte, nu daarvoor contra-indicaties aanwezig zijn. Allereerst heeft de verdediging daartoe opgemerkt dat het sporenonderzoek in deze zaak niet duidt op betrokkenheid van de verdachte. Op basis van de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] kan niet meer worden vastgesteld dan dat de verdachte één van de inzittenden was van het voertuig waarin de verdachte en [medeverdachte] met de gestolen goederen zijn aangehouden. Een dergelijke vaststelling duidt mogelijk op medeplichtigheid, maar levert nog geen medeplegen op.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is (vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474). Ten aanzien van het (mede)plegen van diefstal geldt in het bijzonder dat aan het enkele voorhanden hebben van gestolen goederen niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat de betrokkene die goederen ook heeft gestolen.
Bij de beoordeling van de vraag of een diefstal is medegepleegd mag evenwel een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van gestolen goederen. De rechter mag, indien de verdachte voor zo’n omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken. Dit kan ook van belang zijn in een geval waarin weliswaar met betrekking tot de toedracht van de diefstal niet is vastgesteld dat deze door medeplegers is begaan, maar dat zich wel kenmerkt door de omstandigheid dat kort na de diefstal de verdachte met een ander of anderen wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de diefstal duiden, terwijl er geen contra-indicaties met betrekking tot het medeplegen door de verdachte bestaan (vgl. HR 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022).
In het licht van deze vooropstellingen, stelt het hof op basis van de gebezigde bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 september 2018 ontvingen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 03:04 uur een melding dat in een bedrijfspand van [benadeelde 3] in [adres 2] , gelegen aan de [adres 2] , een inbraak was gepleegd. Omstreeks 03:13 uur zagen zij, terwijl zij onderweg waren naar het hiervoor genoemde bedrijfspand, een bestelbus met het kenteken [kenteken] (hierna: de bestelbus) rijden. Gelet op de richting waarin de bestelbus zich verplaatste, kwam deze bestelbus uit de richting van het bedrijf waar het alarm was afgegaan. De bestelbus bevond zich ook in de directe nabijheid daarvan. Het kenteken van deze bestelbus stond als zijnde gestolen, verduisterd of vermist gesignaleerd. Nadat de bestelbus ter hoogte van een woning in [adres 2] was gestopt, is door verbalisant [verbalisant 1] vastgesteld dat de verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] de inzittenden van de bestelbus waren. Waargenomen is dat zij beiden hevig transpireerden. Bij het openen van de achterdeuren van de bestelbus is waargenomen dat deze volgeladen was. Bij nader onderzoek in de bestelbus werden in de laadruimte meerdere aggregaten, waterpompen en gereedschappen aangetroffen. Uit de aangifte komt naar voren dat deze goederen zijn herkend als de goederen die in de nacht van 18 september 2018 uit het bedrijfspand in [adres 2] zijn weggenomen. Ten slotte heeft medeverdachte [medeverdachte] bekend dat hij de bedrijfsinbraak heeft gepleegd.
Op grond van de bewijsmiddelen en de hierboven uitgelichte feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte na de diefstal met een ander wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij de bewezenverklaarde diefstal duiden.
Het hof is van oordeel dat de verdachte voor deze redengevende omstandigheden geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Aan het door de verdachte geschetste scenario wordt – vanwege de onwaarschijnlijkheid ervan – voorbij gegaan. Immers, nog daargelaten dat bij (de inhoud van) dat alternatieve scenario de nodige vraagtekens geplaatst kunnen worden, impliceert dit scenario dat de verdachte, zonder details te kennen, op 18 september 2018, omstreeks 03:00 uur ‘s nachts, naar een bouwplaats nabij een bedrijfspand moest afreizen voor werk, terwijl de verdachte zich niet kon herinneren waar die bouwplaats (of hal) zich bevond en hij evenmin wist hoe laat die werkzaamheden zouden aanvangen. Ook heeft de verdachte het alternatieve scenario op geen enkele wijze nader onderbouwd. Bij gelegenheid van zijn politieverhoren heeft de verdachte voorts niet consistent verklaard. Zo heeft hij verklaard dat hij van de persoon met wie hij is aangehouden (medeverdachte [medeverdachte] ) een lift kreeg en hem niet kende, om later – nadat hij met andersluidende verklaringen van die medeverdachte is geconfronteerd – te verklaren dat zij ten tijde van de aanhouding op hetzelfde adres woonachtig waren.
Ook heeft de verdachte wisselend verklaard over de persoon die hem een telefoonnummer en een adres zou hebben gegeven voor het aannemen van werkzaamheden. Bij de toetsing inverzekeringstelling heeft hij ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij een voorbijganger was tegengekomen die hem een telefoonnummer en een adres had gegeven. Bij de politie verklaarde hij daarentegen dat hij het telefoonnummer van een vriend had gekregen (dossierpagina 229).
Verder kon de verdachte bij doorvragen bedoeld telefoonnummer niet kenbaar maken en is hij het adres waar hij zou zijn opgehaald naar eigen zeggen verloren. Ten slotte heeft de verdachte, eerst nadat hem is voorgehouden dat sporenonderzoek aan de in de bestelbus aangetroffen goederen zal worden verricht, verklaard dat zijn DNA op die gestolen goederen kan voorkomen, omdat hij voor het instappen de deuren aan de achterzijde bestelbus uit nieuwsgierigheid heeft geopend en de zich daarin bevindende goederen heeft aangeraakt. Deze uitleg van de verdachte acht het hof ongeloofwaardig.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verder gesteld dat, tegen de achtergrond van de uit het procesdossier naar voren komende feiten en omstandigheden, diverse andere alternatieve scenario’s denkbaar zijn. Het hof stelt voorop dat geen van deze alternatieve scenario’s door de verdachte naar voren is gebracht, noch nader is onderbouwd. Deze scenario’s zijn bovendien strijdig met de verklaringen van de verdachte zelf, die elke betrokkenheid bij het feit ontkent. Het hof zal deze scenario’s dan ook onbesproken laten.
Hoewel ten aanzien van de toedracht van de diefstal met braak niet kan worden vastgesteld welke handelingen de verdachte precies heeft verricht bij die diefstal, is het hof gelet op vorenstaande niettemin van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zo nauw en bewust hebben samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van de inbraak zoals bewezenverklaard.
Aan dit alles doet ten slotte niet af dat het forensisch onderzoek naar DNA en schoenzoolafdrukken geen belastend bewijsmateriaal tegen de verdachte heeft opgeleverd. Dit is immers niet zonder meer ontlastend voor de verdachte en levert geen contra-indicatie voor medeplegen op.
De verweren worden – in al hun onderdelen – verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te
nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een bedrijfsinbraak in vereniging. De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich in de nacht van 18 september 2018 naar een bedrijfspand in [adres 2] begeven. Aldaar is een ruit verbroken om het pand binnen te komen en zijn diverse goederen ontvreemd. De verdachte heeft kennelijk uit financieel gewin gehandeld. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 juni 2021, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk ter zake van een vermogensdelict is veroordeeld. Die veroordeling heeft de verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Voorts blijkt uit het ECRIS-uittreksel Polen d.d. 20 september 2018 dat de verdachte in het verleden (onherroepelijk) ter zake van vermogensdelicten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte thans in Polen woonachtig is en aldaar werk heeft gevonden.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft het hof verzocht om te volstaan met oplegging van een straf gelijk aan het voorarrest dan wel aansluiting te zoeken bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten. Op basis van deze oriëntatiepunten is een taakstraf voor de duur van 120 uren geïndiceerd voor een
first offenderen een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken onvoorwaardelijk indien sprake is van recidive, aldus de raadsman.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en met de mate waarin het bewezenverklaarde handelen schade teweeg heeft gebracht, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt van na te melden duur.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is geschonden, nu het hof niet binnen twee jaren nader het hoger beroep is ingesteld, te weten op 25 januari 2019, tot een einduitspraak is gekomen, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal deze overschrijding ten faveure van de verdachte verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met 9 dagen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 81 dagen;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. K. van der Meijde, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P.T.G. van den Uithoorn, griffier,
en op 9 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Bosch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.