ECLI:NL:GHSHE:2021:4374

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
20-002158-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1991 en wonende te Breda, was in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van 15 oktober 2019. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een taakstraf van 40 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week. De verdediging refereerde zich aan het oordeel van het hof over de bewezenverklaring van de mishandeling, maar voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen is verklaard van de mishandeling van zijn ex-partner, omdat de aangifte niet door andere bewijsmiddelen werd ondersteund. Wel is bewezen verklaard dat de verdachte op 3 juli 2019 opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en deuren heeft vernield in de woning van zijn ex-partner. Het hof heeft de vernieling gekwalificeerd als opzettelijk en wederrechtelijk handelen, meermalen gepleegd. De verdachte is strafbaar bevonden en er is een taakstraf van 30 uur opgelegd, met een subsidiaire hechtenis van 15 dagen. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict.

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte van de mishandeling is vrijgesproken en voor de vernieling is veroordeeld tot een taakstraf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002158-20
Uitspraak : 30 augustus 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 oktober 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-159483-19 tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats/land] op [geboortedag] 1991,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder 1 en 2 en verdachte ter zake daarvan zal veroordelen tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaar.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van het hof voor wat betreft de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij heeft voorts een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de Politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 3 juli 2019 te Breda, althans in Nederland, (zijn ex-partner) [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] (respectievelijk) tegen de nek en/of tegen de borst en/of het gezicht en/of de arm, althans tegen het lichaam en/of tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of te stoten en/of aan de haren te trekken en/of naar/tegen de grond te duwen;

2.hij op of omstreeks 3 juli 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een of meer ruiten en/of deuren, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorde(n), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De aangifte van het slachtoffer, [benadeelde] , wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Het hof zal verdachte daarom, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, vrij moeten spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

2.2.hij op 3 juli 2019 te Breda opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en deuren, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] toebehoorden, heeft vernield en beschadigd.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het oordeel van het hof
Mevrouw [benadeelde] [hierna: het slachtoffer] heeft op 3 juli 2019 aangifte gedaan tegen verdachte van onder andere vernieling. Uit haar aangifte blijkt dat verdachte de afgelopen vijf dagen, voorafgaande aan 3 juli 2019, in haar huis aan de [adres 2] te Breda is verbleven. Op 3 juli 2019, omstreeks 12.30 uur, kwam het slachtoffer thuis. Verdachte was op dat moment nog in haar woning. Tussen verdachte en het slachtoffer ontstond een woordenwisseling. Verdachte zocht naar zijn identiteitskaart; deze kon hij niet vinden. In de fysieke confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer die volgde kwam het slachtoffer op de grond terecht. Hij zei tegen haar dat zij hem zijn identiteitskaart moest geven, anders zou hij heel de boel slopen. Toen het slachtoffer aangaf dat zij zijn identiteitskaart niet had, begon verdachte alles overhoop te halen in de slaapkamer. Verdachte is vervolgens naar beneden gegaan. Het slachtoffer is boven gebleven om de politie te bellen. Zij hoorde toen een hoop lawaai van beneden komen. Toen het slachtoffer later beneden kwam zag zij dat het één grote ravage was in haar woning; alle meubels waren omver gegooid, de deuren waren ontwricht en de ruit was kapot gegooid. Overal lagen spullen. De woning die vernield is, is van [benadeelde 2] te Breda.
Omstreeks 13.47 uur kregen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] vanuit de meldkamer het verzoek om naar de [adres 2] te Breda te gaan; iemand zou daar alles kapotmaken. Om 13.55 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Toen verbalisant [verbalisant 1] de woning binnentrad zag zij een hele grote ravage. Zij zag dat de kast, de eettafel en de bank in de woonkamer overhoop gehaald waren. Al het meubilair lag omver en overal lagen spullen op de grond. Zij zag ook dat de ruit van de achterdeur kapot was. In de keuken lag een kinderwagen omver en overal was rommel. Op de bovenverdieping zag verbalisant [verbalisant 1] dat het nachtkastje in de slaapkamer helemaal kapot was en overal lag kleding.
Uit de foto’s die zich in het dossier bevindingen blijkt eveneens van de schade aan meerdere deuren en de kapotte ruit.
Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan vernieling van meerdere deuren en een ruit in de woning toebehorend aan [benadeelde 2] te Breda. Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week met een proeftijd van twee jaar, zal worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij verzoekt het hof bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan, in die zin dat het slachtoffer ook zelf fysiek is geworden jegens verdachte. Verdachte ziet ook zelf in dat hij verkeerd heeft gehandeld. Inmiddels heeft verdachte een omgangsregeling getroffen met het slachtoffer die ziet op de twee kinderen die zij samen hebben. Verdachte heeft nu een goede band met het slachtoffer en een dergelijke situatie zoals het tenlastegelegde heeft zich niet meer voorgedaan. Verdachte is niet eerder ter zake van een soortgelijk delict met politie of justitie in aanraking geweest. Het slachtoffer heeft aangegeven haar aangifte te willen intrekken en hoopt dat verdachte niet wordt veroordeeld.
Gelet op de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, verzoekt de verdediging het hof om aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op te leggen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de woning aan de [adres 2] te Breda. Hij heeft in die woning een grote ravage aangericht, waarbij meerdere deuren en een ruit zijn vernield en beschadigd. Dit is een hinderlijk en ergerlijk feit, dat beangstigend voor het slachtoffer is geweest en ook materiële schade heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
- de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 9 juni 2021, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten, en dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te begaan, en
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Het hof ziet – gelet op de ernst van het begane delict – in de omstandigheden waaronder het tenlastegelegde is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen aanleiding om een geheel voorwaardelijke taakstraf aan hem op te leggen. Het hof ziet – gelet op de vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde mishandeling – geen aanleiding om aan verdachte, naast het opleggen van een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof zal, alles afwegende, aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. H. von Hebel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 30 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Von Hebel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.