ECLI:NL:GHSHE:2021:4372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
20-001171-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal met braak en valse sleutel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal. De verdachte, geboren in 1981 en momenteel verblijvend in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht, is ter zake van diefstal, gepleegd met braak en met een valse sleutel, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 weken, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding, die gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, maar met een wijziging in de opgelegde straf. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair en heeft een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het dossier en de verklaringen van de verdachte en de benadeelde partij bestudeerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 26 maart 2020 een rugzak heeft gestolen uit een werkbus, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een gestolen bankpas uit die rugzak.

Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor de diefstal en heeft het verweer van de raadsman verworpen. Wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, heeft het hof geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze vordering al eerder was behandeld. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de vordering tot tenuitvoerlegging, maar het vonnis voor het overige bevestigd.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001171-20
Uitspraak : 30 augustus 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 juni 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-143732-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 02-193129-19, tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
(feit 1 primair), en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
(feit 2), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de politierechter beslist dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 238,31, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schade vergoedingsmaatregel. Voor het overige (te weten € 45,00) is de vordering van de benadeelde partij afgewezen en is de verdachte veroordeeld in de proceskosten. Tot slot heeft de politierechter beslist dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 02-193129-19 geheel zal worden toegewezen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in hoger beroep de oorspronkelijke vordering tot vergoeding van de schade tot een bedrag van € 283,31 gehandhaafd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, behoudens voor wat betreft de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer
02-193129-19, en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-193129-19.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van feit 1 primair vrijspraak bepleit. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer
02-193129-19 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is bepleit de schadevergoeding terug te brengen tot maximaal de gepinde bedragen van in totaal € 28,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust, met toevoeging van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht aan de door de politierechter aangehaalde wetsartikelen, en met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 02-193129-19.
Aanvulling bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Hierbij heeft de raadsman aangevoerd dat niet is komen vast te staan op welk moment de rugzak uit het voertuig is gestolen en dat er geen bewijsmiddelen zijn die de verdachte aan de diefstal kunnen linken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niets met de diefstal van de rugzak met inhoud te maken had.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast en overweegt als volgt.
Op 26 maart 2020 omstreeks 8.30 uur heeft de aangever zijn werkbus op de [locatie]
in Breda geparkeerd. In zijn werkbus lag een groene tas (rugzak) met daarin onder andere koppelingen voor op een kraan, doeken, een broodtrommel, deodorant en een pasjeshouder met daarin onder andere een bankpas, rijbewijs en diverse andere passen. Omstreeks 12.10 uur is de aangever terug naar zijn voertuig gelopen en zag hij dat het raam aan de passagierskant eruit was. Er lag glas op de passagiersstoel en op de grond. De tas die hij aan de passagierskant had achtergelaten, lag niet meer in het voertuig.
Om 11:56 uur is door de verdachte in de [bedrijf] op het nabij de parkeerplaats van de werkbus gelegen [adres] gepind met de gestolen bankpas, afkomstig uit de groene rugzak van de aangever. De verdachte droeg op dat moment deze groene tas die door de aangever voor 100 procent als de zijne is terugherkend.
Het hof acht op grond van deze feiten en omstandigheden in samenhang met de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte de gekwalificeerde diefstal van de rugzak met daarin onder andere een bankpas heeft gepleegd, waarbij het hof in het bijzonder in aanmerking neemt dat er slechts korte tijd is verstreken tussen het moment waarop de aangever zijn werkbus heeft geparkeerd, het moment waarop de diefstal van de rugzak met daarin de pinpas moet zijn gepleegd, en het moment waarop de verdachte in het bezit was van zowel de rugzak als de pinpas. Daar betrekt het hof voorts bij dat de [bedrijf] zich op slechts zeer geringe loopafstand bevond van de plek waar de rugzak uit de werkbus was weggenomen. Het dossier bevat bovendien geen enkele aanwijzing waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een ander of anderen de diefstal hebben gepleegd. Het had op de weg van de verdachte gelegen om een aannemelijke en/of verifieerbare, genoemde redengevendheid ontzenuwende, verklaring af te leggen of anderszins te verklaren waarom de conclusie van de politierechter geen stand kan houden. Een alternatieve verklaring van de verdachte voor het onder zich hebben van de gestolen rugzak en de gestolen bankpas, zo kort na de diefstal, die zou kunnen nopen tot een ander oordeel, is evenwel niet door de verdachte gegeven. Naar het oordeel van het hof staat daarmee buiten redelijke twijfel vast dat het de verdachte was die de ruit van het bijrijdersportier van de werkbus van aangever heeft kapotgemaakt om uit die werkbus de rugzak met inhoud te stelen.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman.
Vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Zeeland-West-Brabant heeft bij vordering van 31 mei 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 22 augustus 2019 met parketnummer 02-193129-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is – anders dan de politierechter, maar met de advocaat-generaal en de raadsman –van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in deze vordering, aangezien reeds bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 februari 2021 met parketnummer 20-000354-20 de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 maand is gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 02-193129-19 en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 02-193129-19.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. N.J.L.M. Tuijn en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 30 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.