ECLI:NL:GHSHE:2021:4370

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
20-001276-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake meerdere strafzaken met betrekking tot diefstal en bedreiging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1981 en woonachtig te Tilburg, was in eerste aanleg vrijgesproken van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar veroordeeld voor poging tot diefstal, bedreiging met zware mishandeling, en diefstal, met een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De politierechter had de benadeelde partij [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding, terwijl de vordering van [benadeelde 2] gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en de verdachte opnieuw zou veroordelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en bedreiging, en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk is verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001276-20
Uitspraak : 30 augustus 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 juni 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 02-154989-20 en 02-283513-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
(feit 4 van 02-154989-20)vrijgesproken en ter zake van poging tot diefstal
(feit 1 van 02-154989-20), bedreiging met zware mishandeling
(feit 2 van 02-154989-20), diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels
(feit 3 primair van 02-154989-20),en diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking
(feit 1 primair van 02-283513-19)tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Reclassering Nederland. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij [benadeelde 1] niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding en veroordeeld in de proceskosten. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.056,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaard. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten van [benadeelde 2] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Het hof begrijpt uit het van de stukken deel uitmakende schriftelijke verzoek tot schadevergoeding dat de vordering is ingediend door [benadeelde 1] én [benadeelde 3] en dat als zodanig door de politierechter op hun beider vordering is beslist. De benadeelde partij heeft blijkens een handhavingsformulier van 21 juni 2021 te kennen gegeven dat de vordering niet meer wordt gehandhaafd. De vordering is in hoger beroep dan ook niet meer aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-154989-20 niet-ontvankelijk in het hoger beroep zal verklaren en het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-154989-20 en het primair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-283513-19 bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met oplegging van een reclasseringstoezicht. Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering en dat de vordering van de benadeelde partij (het hof begrijpt: formeel genaamd) [benadeelde 4] gedeeltelijk toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 1.736,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Tot slot heeft de advocaat-generaal ten aanzien van het beslag gevorderd om te bepalen dat de pet zal worden teruggegeven aan de verdachte, de sleutel waarmee het tenlastegelegde gepleegd is verbeurd te verklaren en te beslissen dat de overige sleutels zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer 02-154989-20 vrijspraak bepleit en ten aanzien van de overige feiten zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat alleen de schade aan de graafmachine voor toewijzing in aanmerking komt en dat de benadeelde partij voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van het beslag het hof verzocht om te bepalen dat de pet zal worden teruggegeven aan de verdachte, de sleutel waarmee het tenlastegelegde gepleegd is verbeurd te verklaren en de overige sleutels terug te geven aan de verdachte.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de politierechter vrijgesproken van hetgeen onder 4 in de strafzaak met parketnummer 02-154989-20 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 02-154989-20:
1.
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meerdere, althans een goed(eren), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 4] ,weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een berging is binnengegaan en/of een televisie en/of meerdere, althans (een) goed(eren) bij de deur van de berging heeft klaar gezet en/of de vriezer geopend en/of een Curver box geopend en/of de berging doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Tilburg [benadeelde 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een bahco, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp, (een) zwaaiende beweging(en) te maken in de richting van die [benadeelde 5] en/of een bahco, althans een voor bedreiging geschikt voorwerp, boven zijn, verdachtes, hoofd gebracht en/of gehouden en/of daarbij die [benadeelde 5] de woorden toegevoegd: "Ik pak je", althans woorden gelijke aard of strekking;
3.hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Tilburg gereedschappen, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om dit/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel, door met een loper de deur van de berging te openen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juni 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om meerdere, althans (een), goed(eren), die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 3] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel (loper), met een loper de berging is binnengegaan en/of de vriezer heeft geopend en/of de berging doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak met parketnummer 02-283513-19:
hij op of omstreeks 26 november 2019 te Tilburg een graafmachine, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen graafmachine, althans dat/die goed(eren), onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel, door die graafmachine met een lepeltje en/of een lockpick te starten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij te Tilburg op of omstreeks 26 november 2019 opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (een graafmachine), toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de Lavendelweg, in elk geval op een weg.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 1, 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer
02-283513-19 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 02-154989-20:
1.
hij op 12 juni 2020 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om goederen die toebehoorden aan [benadeelde 4] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming, een berging is binnengegaan en een televisie en meerdere goederen bij de deur van de berging klaar heeft gezet en de vriezer geopend en een Curver box geopend en de berging doorzocht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.hij op 12 juni 2020 te Tilburg [benadeelde 5] heeft bedreigd met zware mishandeling, door met een bahco zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 5] en een bahco boven zijn, verdachtes, hoofd gebracht en gehouden en daarbij die [benadeelde 5] de woorden toegevoegd: "Ik pak je";
3.hij op 12 juni 2020 te Tilburg gereedschappen, die toebehoorden aan [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door met een loper de deur van de berging te openen;
zaak met parketnummer 02-283513-19:
hij op 26 november 2019 te Tilburg een graafmachine, die toebehoorde aan [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen graafmachine onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die graafmachine met een lepeltje en/of een lockpick te starten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

poging tot diefstal.

Het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
bedreiging met zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 3 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Het in de zaak met parketnummer 02-283513-19 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan twee gekwalificeerde diefstallen en een poging tot diefstal. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. Door te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen en zich enkel te laten leiden door eigen geldelijk gewin. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling door met een bahco zwaaiende bewegingen te maken in de richting van het slachtoffer en een bahco boven zijn hoofd te brengen en te houden en daarbij bedreigende woorden te uiten. Door aldus te handelen is bij het slachtoffer de vrees ontstaan dat de verdachte hem iets ernstigs zou kunnen aandoen. De bedreigingen moeten voor hem beangstigend zijn geweest.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 15 juni 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke vermogensdelicten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof acht het zorgelijk dat deze eerdere veroordelingen de verdachte er niet van hebben kunnen weerhouden wederom soortgelijke delicten te plegen.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. Zo blijkt uit het door de advocaat-generaal ter terechtzitting overgelegde reclasseringsadvies van 23 maart 2021, dat opgemaakt is ten behoeve van verdachtes voorgeleiding bij de rechter-commissaris in een andere strafzaak, dat er een schorsing van de voorlopige hechtenis onder een aantal bijzondere voorwaarden werd geadviseerd.
Alles overziende acht het hof – evenals de politierechter en de advocaat-generaal – een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Daarnaast ziet het hof, in het bijzonder gelet op voornoemd adviesrapport, aanleiding om – naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – de bijzondere voorwaarden als hierna te noemen te stellen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 130,00 bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij in eerste aanleg zich tijdig heeft gevoegd, maar dat de vordering ten onrechte niet is opgenomen in het vonnis. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij zich angstig heeft gevoeld en hiervan last en hinder heeft ondervonden in de vorm van gevoelens van onveiligheid en slaapproblemen, zoals vermeld in de vordering van de benadeelde partij. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van “aantasting in de persoon op andere wijze” zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon met dermate ingrijpende gevolgen dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze . Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade
– behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet nader is onderbouwd met enig schriftelijk stuk waaruit die gevolgen zouden (kunnen) blijken. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een dusdanige inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelde, dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade zonder meer toewijsbaar is. Voorts is uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte het oogmerk heeft gehad op het toebrengen van ander nadeel dan vermogensschade. Het hof is derhalve met de advocaat-generaal van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, zodat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Voorts zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.514,00 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de vordering van de benadeelde partij geheel toegewezen tot een bedrag van € 1.056,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.736,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de schade aan de graafmachine voor toewijzing in aanmerking komt en dat de benadeelde partij voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.526,00, bestaande uit de volgende schadeposten:
- Transport graafmachine Tilburg/Dongen op 27 november 2019 € 78,00
- Transport graafmachine Dongen/Tilburg op 29 november 2019 € 78,00
- Graafmachine niet inzetbaar op 27 en 28 november 2019 € 240,00
- Kosten ter vaststelling van de schade [1] € 210,00
- Werkzaamheden groenstrook op 27 november 2019 € 470,00
- Eigen risico
€ 450,00
Totaal € 1.526,00
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2020, zijnde het moment waarop de vordering is ingediend, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 1.526,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
26 februari 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de pet, zoals vermeld op de beslaglijst, toebehoort aan de verdachte. Het hof zal daarom de teruggave gelasten van deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven pet aan de verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon.
Ten aanzien van de overige in beslag genomen sleutels en sleutelbos, zoals vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 9 en 10 van het politiedossier, is voor het hof niet genoegzaam komen vast te staan wie in juridische zin als rechthebbende kan worden aangemerkt. Het hof zal derhalve de bewaring van voornoemde goederen gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 285, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 1, 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer
02-283513-19 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-154989-20 onder 1, 2 en 3 primair en in de zaak met parketnummer 02-283513-19 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat de verdachte zich binnen één week na het onherroepelijk worden van dit arrest (telefonisch) zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Alleenhouderstraat 25, 5041 LC in Tilburg (telefoonnummer 088-8041505);
  • dat de verdachte zich daarna en gedurende de proeftijd moet blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, en waarbij de verdachte zich dient te houden aan aanwijzingen en opdrachten van de reclassering zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Pet, G2204598 (zoals vermeld op de beslaglijst)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
zoals vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 9 en 10 van het politiedossier:
- 1 STK Sleutels (2204601)
- 1 STK Sleutelbos (2204600)

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-283513-19 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.526,00 (duizend vijfhonderdzesentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-283513-19 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.526,00 (duizend vijfhonderdzesentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan één van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 februari 2020.
Aldus gewezen door:
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. N.I.B.M. Buljevic, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 30 augustus 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.De benadeelde partij heeft een bedrag van € 420,00 in rekening gebracht voor de kosten ter vaststelling van de schade. Het hof stelt vast dat voornoemd bedrag eveneens ziet op de diefstal van een shovel, hetgeen niet aan de verdachte tenlastegelegd is. Het hof zal derhalve de kosten ter vaststelling van de schade aan de graafmachine naar billijkheid begroten op een bedrag van € 210,00.