In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 21 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken van de eerste aanleg en de pleidooien van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis, en een geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis. De vorderingen van de benadeelde partijen werden ook behandeld, waarbij het hof de vorderingen toewijsde tot verschillende bedragen, vermeerderd met wettelijke rente.
Het hof heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten. De feiten betroffen overtredingen van de Wet Dieren, waarbij het hof de verbeterde kwalificaties heeft opgenomen. De beslissing is gegrond op diverse artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, evenals specifieke artikelen van de Wet Dieren. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.