‘ [geïntimeerde] wil benadrukken dat deze overweging feitelijk niet geheel juist is en dat dit aspect
in eerste aanleg wellicht niet goed onder het voetlicht gebracht is. Het is namelijk zo dat
(vrijwel) alle deelnemers het algemene nut van het terugbrengen van het aantal
(kracht)voerleveranciers hebben onderschreven en de huidige selectie hebben gemaakt
(hierover hierna meer). Het is echter niet zo dat uit het Convenant blijkt, of het feitelijk in de
praktijk zo is, dat er niet onder het [naam] (keur)merk uitgeleverd mag worden door de
producenten als zij geen gebruik maken van één van de voorkeursleveranciers. Producenten
krijgen dus (in tegenstelling tot wat de rechtsoverweging lijkt te suggereren) geen boete als
zij geen gebruik maken van één van de voorkeursleveranciers. Aangeslotenen bij het
Convenant krijgen een boete op het moment dat zij voor hun productie wel gebruik maken
van de [naam] methode, maar niet via de keten uitleveren. De achtergrond daarvan is
dat de aangeslotenen bij het Convenant ook gezamenlijk naar buiten blijven treden (en dus
niet op enig moment met de [naam] methode voor individueel succes zouden gaan).
Feit is dan ook dat op dit moment er om hen moverende redenen nog steeds een paar
producenten zijn die gebruik maken van hun eigen (kracht)voerleverancier, niet zijnde één
van de voorkeursleveranciers. Hun leveringen worden gewoon (en boetevrij) afgenomen en
onder het (keur)merk [naam] verkocht, dat gebeurde immers in de tijd vóór de selectie
van de voorkeursleveranciers ook. Van belang voor het (keur)merk [naam] is dat de
(kracht)voer-samenstelling zoals de producent die gebruikt, is zoals voorgeschreven.’