ECLI:NL:GHSHE:2021:4357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
20-002552-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake wapenbezit en munitie

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 19 juli 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie III en een wapen van categorie II, beide met bijbehorende munitie. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte voor deze feiten. Tijdens de zitting heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak en voerde een strafmaatverweer aan.

Het hof heeft vastgesteld dat de wapens en munitie op 23 juni 2017 tijdens een verkeerscontrole in Breda in de auto van de verdachte zijn aangetroffen. De verdachte was de bestuurder van de auto, waarin ook medeverdachten aanwezig waren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij feitelijke macht over deze wapens had. Het hof achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de wapens en munitie, en verklaarde de verdachte strafbaar.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. Het hof oordeelde dat een gevangenisstraf van 270 dagen passend was, maar vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep werd de straf verlaagd naar 243 dagen. Het hof gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen personenauto aan de rechthebbende. De beslissing is gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002552-18
Uitspraak : 30 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 19 juli 2018, in de strafzaak met parketnummer 02-800471-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
(feit 1)en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
(feiten 1 en 2)vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich ten aanzien van het beslag gevorderd dat de inbeslaggenomen personenauto verbeurd verklaard wordt.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 23 juni 2017 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) alarmpistool (merk Valtro), en/of munitie van categorie III, te weten 29 centraalvuur eenheids kogelpatronen (kaliber 7.65 mmBr) en/of 7 eenheids kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 7.65 Br), voorhanden heeft gehad;
2.hij op of omstreeks 23 juni 2017 te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (merk Ceska Zbrojovka type Vz61 "Skorpion", kaliber 7.65mm Br) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 23 juni 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, te weten een (omgebouwd) alarmpistool (merk Valtro), en munitie van categorie III, te weten 29 centraalvuur eenheids kogelpatronen (kaliber 7.65 mmBr) en 7 eenheids kogelpatronen (merk Sellier & Bellot, kaliber 7.65 Br), voorhanden heeft gehad;
2.hij op 23 juni 2017 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (merk Ceska Zbrojovka type Vz61 "Skorpion", kaliber 7.65mm Br) voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de medeverdachte [medeverdachte 1] op grond van artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht geen geldig identiteitsbewijs kon overleggen, hij zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit conform art. 447e Wetboek van Strafrecht, terwijl dat strafbare feit op heterdaad door de politie werd ontdekt, zodat de politie op grond van art. 96b van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid had om de personenauto te doorzoeken. Er is dan ook geen sprake geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering(Sv).
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat het onderzoek aan de personenauto van de verdachte onrechtmatig is geweest, hetgeen een onherstelbaar vormverzuim oplevert in de zin van artikel 359a Sv en dient te leiden tot bewijsuitsluiting; dat zou ertoe moeten leiden dat de verdachte wordt vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat, omdat – kort gezegd – in het dossier onvoldoende overtuigend bewijs is te vinden dat de verdachte de wapens voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het oordeel van het hof
Het hof verwerpt het tot bewijsuitsluiting strekkende verweer. Ook indien er met de verdediging vanuit moet worden gegaan dat zich met betrekking tot de doorzoeking van de personenauto een vormverzuim heeft voorgedaan in die zin dat deze doorzoeking zonder een redelijk vermoeden van schuld heeft, zou het hof niet tot bewijsuitsluiting zijn overgegaan. Het aannemen van het door de verdediging gestelde verzuim en de aanname dat de verdachte zou zijn getroffen in een belang dat de geschonden norm beschermt, zou betekenen dat de verdachte is geschonden in een belang dat het in artikel 8 EVRM gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer beoogt te beschermen. Een zodanige inbreuk levert echter niet zonder meer op ook een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Aan niet gerechtvaardigde inbreuken op artikel 8 EVRM behoeft dan ook in de regel niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting te worden verbonden, mits het recht van verdachte op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Dat verdachtes recht op een eerlijk proces in deze is geschonden is niet aan de orde, dus bewijsuitsluiting evenmin. Ook strafvermindering is niet aan de orde, aangezien niet is gebleken dat verdachte door het gestelde verzuim in enige mate daadwerkelijk nadeel heeft geleden dat door middel van strafvermindering kan worden gecompenseerd. Zou het hof dus inderdaad het gestelde verzuim hebben geconstateerd, dan zou hij hebben volstaan met die enkele constatering en daar geen verdere rechtsgevolgen aan hebben verbonden.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer overweegt het hof als volgt.
Aantreffen wapens en munitie
Het hof stelt vast dat bij een verkeerscontrole op 23 juni 2017 omstreeks 04.00 uur te Breda een personenauto, BMW met kenteken [kenteken] , door verbalisanten staande wordt gehouden op grond van de Wegenverkeerswet 1994. In de personenauto wordt de verdachte (als bestuurder) samen met [medeverdachte 1] (als bijrijder op de achterbank) en [medeverdachte 2] (als bijrijder op de passagiersstoel) aangetroffen. Na een doorzoeking van de personenauto wordt er onder de passagiersstoel een omgebouwd alarmpistool en een pistoolmitrailleur, beide met bijbehorende munitie, aangetroffen. Deze voorwerpen lagen onverpakt onder die stoel. [1]
DNA en alarmpistool
Uit onderzoek door het NFI is gebleken dat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen is aangetroffen, waarvan [medeverdachte 2] een van de donoren kan zijn (NFI-rapport d.d. 14 september 2017).
Uit aanvullend onderzoek van het NFI (NFI-rapport d.d. 23 januari 2018) volgt dat het, onder de in het rapport genoemde aannames, meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering celmateriaal van [medeverdachte 2] en twee of drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat die bemonstering celmateriaal van drie of 4 willekeurige onbekende personen bevat.
Ook blijkt uit dat aanvullend onderzoek dat het, onder de aanname van vier donoren, circa 350 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [verdachte] en twee of drie willekeurige onbekende personen bevat dan van drie of vier willekeurige onbekende personen. Onder de aanname van drie donoren is dat circa 400 duizend keer waarschijnlijker.
DNA en pistoolmitrailleur
Uit het NFI- rapport van 14 september 2017 volgt dat op de pistoolmitrailleur een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen, waarvan [medeverdachte 2] een van de donoren kan zijn, terwijl uit voornoemd aanvullend onderzoek blijkt, dat onder de in het rapport genoemde aannames, dat het circa 600 miljoen keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [medeverdachte 2] en drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat de bemonstering celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
Uit dat aanvullend onderzoek volgt eveneens dat het onder de in het rapport genoemde aannames, circa 50 duizend keer waarschijnlijker is dat de bemonstering celmateriaal van [medeverdachte 1] en drie willekeurige onbekende personen bevat dan dat de bemonstering celmateriaal van vier willekeurige onbekende personen bevat.
Voorhanden hebben wapens en munitie
Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan zijn dat dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts vergt het aanwezig hebben van een wapen dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken.
Vaststaat dat de wapens en munitie in de BMW zijn aangetroffen onder de bijrijdersstoel van de auto die de verdachte bestuurde. Hij was de enige die in die auto reed. Er is DNA van de verdachte aangetroffen op het omgebouwd alarmpistool. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verklaring gegeven. Aan de veronderstellenderwijs door de raadsman opgeworpen mogelijkheid dat dat DNA daar middels overdracht kan zijn terecht gekomen dan wel omdat de verdachte die wapens op een ander moment kan hebben vastgehad, gaat het hof dan ook voorbij. Die mogelijkheden zijn immers op geen enkele wijze onderbouwd. De verdachte heeft dienaangaande niets anders verklaard dan dat hij niets van de wapens afweet en dat deze niet van hem zijn.
Onder die omstandigheden kan het, naar het oordeel van het hof, dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en de munitie onder de passagiersstoel van de BMW. Hij kon over die wapens beschikken, nu deze voor hem onder handbereik waren, zodat bewezen verklaard kan worden dat hij de wapens en de munitie voorhanden heeft gehad.
Nu uit de bewijsmiddelen volgt dat DNA van de bijrijder op de passagiersstoel van de BMW ( [medeverdachte 2] ) is aangetroffen op beide wapens en die wapens en munitie ook voor hem onder handbereik waren alsook dat het DNA van de inzittende op de achterbank van de BMW (Sinester) op de pistoolmitrailleur is aangetroffen en ook voor hem geldt dat de wapens en munitie onder handbereik waren, acht het hof bewezen dat de verdachte de wapens en munitie tezamen en in vereniging met anderen voorhanden heeft gehad.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool – dat als vuurwapen gebruikt kon worden – met bijbehorende munitie en een pistoolmitrailleur met bijbehorende munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Tegen onbevoegd wapenbezit moet daarom krachtig worden opgetreden. Het groot aantal slachtoffers van vuurwapengeweld en de (mede) daardoor veroorzaakte gevoelens van onveiligheid in de samenleving onderstrepen de noodzaak hiervan. Het hof acht dit zeer ernstige feiten.
Bij het bepalen van de duur van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van verboden wapenbezit. Deze landelijke oriëntatiepunten straftoemeting (LOVS) indiceren oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de aangetroffen vuurwapens en geldboetes voor de aangetroffen munitie. Strafverzwarend acht het hof dat de verdachte in vereniging met twee medeverdachten opereerde en dat de verdachte tot op heden geen enkele verklaring heeft willen geven over de herkomst van die wapens en munitie en de reden van het voorhanden hebben daarvan.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof eveneens gelet op de inhoud van een de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 mei 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die tijdens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken.
Het hof ziet, mede gelet op de hiervoor vermelde oriëntatiepunten en, in verband met een juiste normhandhaving, geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, naast een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Het hof is daarentegen met de advocaat-generaal van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, en mede gelet op de persoon van de verdachte, niet kan worden volstaan met opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor enige duur met zich brengt.
Alles overziend, is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek van voorarrest, in beginsel passend en geboden is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van de verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Immers is op 2 augustus 2018 door de officier van justitie hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 30 juli 2021 – en dus niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. De redelijke termijn in hoger beroep is hierdoor met circa 12 maanden overschreden, terwijl dit niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Naar het oordeel van het hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die deze overschrijding rechtvaardigen. Het hof zal daarom aan die overschrijding consequenties verbinden.
Zoals overwogen zou zonder schending van de redelijke termijn een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof een gevangenisstraf voor de duur van 243 dagen, met aftrek van voorarrest, opleggen.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet terug gegeven personenauto, zoals vermeld onder 1 op de beslaglijst, zal het hof de teruggave gelasten aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
243 (tweehonderddrieënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Personenauto BMW.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier,
en op 30 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.E. van der Bijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Omwille van de leesbaarheid zal de verdachte hierna ook als [verdachte] worden aangeduid.