ECLI:NL:GHSHE:2021:435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
200.273.768_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangs- en contactverbod voor ouder van leerlingen basisschool; bevoegdheid schooldirecteur en bestuur; proportionaliteit van maatregelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen de stichting [geïntimeerde], die verantwoordelijk is voor de basisschool waar de kinderen van [appellant] onderwijs ontvangen. [appellant] heeft herhaaldelijk toegang tot de school ontzegd gekregen vanwege grensoverschrijdend gedrag, waaronder verbale en fysieke intimidatie van schoolpersoneel. De directeur van de school heeft in het verleden meerdere keren maatregelen genomen om de veiligheid van leerlingen en personeel te waarborgen, waaronder tijdelijke ontzeggingen van de toegang tot de school. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] om deze maatregelen in te trekken afgewezen. Het hof heeft in hoger beroep de bevoegdheid van het bestuur van [geïntimeerde] om deze maatregelen te nemen bevestigd, en geoordeeld dat de maatregelen proportioneel zijn gezien het gedrag van [appellant]. Het hof heeft vastgesteld dat de maatregelen niet alleen de huishoudelijke leiding van de school betreffen, maar ook de veiligheid van leerlingen en personeel. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.768/01
arrest van 16 februari 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel te Roosendaal,
tegen
de stichting
[de Stichting]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.J.A.P.B. Niessen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 januari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 januari 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/271377 / KG ZA 19-539)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met een productie
  • de memorie van antwoord met producties 22 tot en met 34
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[geïntimeerde] heeft volgens haar statuten onder meer tot doel het geven en bevorderen van basisonderwijs. De statuten luiden onder meer:
Artikel 8
1. Het college van bestuur is belast met het besturen van de stichting. Aan het college van bestuur komen in de stichting alle taken en bevoegdheden tot die tot het bevoegd gezag behoren en die niet door de wet of de statuten aan andere organen zijn opgedragen.
(…)
Artikel 10
1. De stichting wordt vertegenwoordigd door het college van bestuur.
3.2.
[appellant] heeft twee kinderen, zijn dochter [dochter van appellant] , geboren op [geboortedatum dochter] 2010, en zijn zoon [zoon van appellant] , geboren op [geboortedatum zoon] 2012. In of omstreeks 2014 is [appellant] van echt gescheiden. De kinderen wonen bij de moeder. De moeder is op enig moment met de kinderen verhuisd naar [plaats] . De kinderen gaan daar naar de basisschool ‘ [basisschool] ’.
Deze school wordt door [geïntimeerde] in stand gehouden. In of omstreeks 2016 is ook [appellant] naar [plaats] verhuisd.
3.3.
Bij brief van 19 april 2016 heeft de directeur van de school [appellant] de toegang tot de school ontzegd voor de duur van drie maanden. De brief luidt onder meer:
‘Op donderdag 7 april heeft u onder schooltijd de school betreden. (…) Vervolgens bent u naar de klas van uw dochter gegaan en u heeft uw dochter, zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, uit de klas gehaald (…). In de clusterruimte kwam de leerkracht (…) u tegen en heeft u hierop aangesproken en de leerling verzocht rustig terug te keren naar de klas. Daarop heeft u zich in woord en daad zodanig gedragen dat de grenzen van het toelaatbare zijn overschreden.
U heeft geen gehoor gegeven aan meerdere verzoeken om de rust te bewaren en eventueel eerst met mij in gesprek te gaan, u heeft de leerkracht fysiek belaagd door haar letterlijk aan de kant te duwen om uw dochter wederom uit de klas te halen. Daarbij heeft u zich niets aangetrokken van het feit dat de klasgenoten van uw dochter én uw dochter daar getuige van waren. Later heeft u er zich ook niets van aangetrokken dat alle leerlingen en leerkrachten die vanwege pauze net in de centrale hal aanwezig waren getuige waren van uw verbale uitbarstingen. Tevens heeft u er geen rekening mee gehouden dat uw gedrag in woord en daad als bedreigend zijn ervaren.
Vanwege het bovenstaande leg ik u een tijdelijke ontzegging van de toegang tot school op, voor de duur van drie maanden, met ingang van vandaag, dinsdag 19 april 2016 tot en met maandag 18 juli 2016. Deze maatregel houdt in dat u het schoolterrein, inclusief de speelplaatsen niet zonder uitdrukkelijke toestemming van de directie mag betreden gedurende deze periode.’
3.4.
Bij brief van 5 oktober 2016 heeft de directeur van de school [appellant] opnieuw een verbod om de school te betreden opgelegd, deze keer voor de duur van zes maanden.
De brief luidt onder meer:
‘Dinsdag 27 september jongstleden heeft er (wederom) een incident plaatsgevonden waar u bij betrokken was. Na afloop van de schoolreis, u was als begeleider in groep 3/4 meegegaan, heeft u zich bij groep 1 gemeld en daarbij gepoogd om uw zoon [zoon van appellant] te bewegen om met u de klas te verlaten. De leerkracht van [zoon van appellant] heeft u aangegeven dat dit niet de bedoeling was. Toen vervolgens de leerkracht samen met meerdere kinderen naar de speelplaats aan de kant van de [adres] was gelopen, heeft u geprobeerd om de hand van de leerkracht, die uw zoon [zoon van appellant] aan de hand vast had, los te maken. Uiteindelijk heeft de leerkracht ervoor gekozen om de hand van [zoon van appellant] los te laten en bent u met [zoon van appellant] richting uitgang speelplaats gelopen.
Even later, nadat de moeder van [zoon van appellant] en [dochter van appellant] de kinderen mee naar huis had genomen, meldde u zich, erg boos, bij mij en gaf u aan dat u een gesprek met mij wilde. Inmiddels gaf ook de leerkracht van [zoon van appellant] te kennen een gesprek aan te willen gaan. Toen wij net aan ons gesprek wilden beginnen, kwam ook de leerkracht binnen en zij nam ook plaats aan tafel. Vervolgens heeft u aangegeven dat u het gesprek alleen met mij wilde voeren. De leerkracht gaf aan het gesprek samen met u en mij te willen voeren. Toen ik besloot dat het gesprek het samen met de leerkracht en u zou plaatsvinden, bent u opgestaan, heeft u op niet mis te verstane wijze de leerkracht beledigd (“jij bent niet geschikt om voor de klas te staan”) en vervolgens aangegeven dat u aangifte tegen de leerkracht bij de Politie zou gaan doen. Dit alles op een dreigende toon.
Met in het achterhoofd het incident van april jongstleden, de afspraken die we in juli hebben gemaakt en vaststellend dat u ook dit schooljaar al weer meerdere malen op school verscheen onder het mom van een afspraak die u zou hebben met de leerkrachten van uw kinderen (wat bij navraag niet zo bleek te zijn), kan ik niet anders dan vaststellen dat u er opnieuw blijk van geeft zich geenszins te conformeren aan de huisregels op onze school. Dit zorgt ervoor dat er iedere keer weer een dreigende sfeer ontstaat en dat leerkrachten en leerlingen zich onvoldoende veilig voelen in hun werk- en schoolomgeving.’
3.5.
Bij e-mails van 7 en 15 februari 2017 heeft de directeur van de school [appellant] meegedeeld dat het verbod met telkens een week werd verlengd, omdat [appellant] ondanks het verbod het schoolplein had betreden.
Woensdag 9 februari 2017 heeft u het schoolplein betreden. Dat is in strijd met de ontzegging van de toegang tot de school en het schoolplein, hetgeen ik u heb meegedeeld per brief van 5 oktober 2016.
U bent eerder al door ons aangesproken op het feit dat u, ondanks de ontzegging, toch op het schoolplein stond te wachten om u kinderen op te halen. Ik heb u per mail van 23 november 2016 laten weten dat bij iedere vaststelling van het betreden van het schoolplein, de periode die u niet welkom bent in school of op het schoolplein met één week zal worden verlengd.
Hierbij laat ik u weten dat ten gevolge van het bovenstaande de termijn dat u niet welkom bent in school of op het schoolplein met één week is verlengd tot 25 april 2017.’
3.6.
[appellant] heeft bij e-mail van 16 februari 2017 aan de directeur meegedeeld:
Gast leer lezen! Je valt me lastig! Wil je stoppen met mij te mailen! Ik heb met jou helemaal niks te maken! Laat mij en mijn kinderen met rust.
Niks is in strijd met niks, jij bent een niemand dat was je en dat blijf je. Niks geen ontzegging niks geen verbod en ik zou het ook zeer op prijs stellen dat je je bijdehante opmerkingen ook tegen derden houd. En nu opzouten met je mails! Is die duidelijk?? Als het je niet bevalt stap je maar naar de rechter net als elk mens dat behoort te doen. Dag blaisertje
3.7.
Ten aanzien van de kinderen is een ondertoezichtstelling uitgesproken.
De ondertoezichtstelling houdt verband met spanningen tussen de ouders. De ondertoezichtstelling is enkele malen verlengd.
3.8.
Bij brief van 5 februari 2019 van de voorzitter van het college van bestuur van [geïntimeerde] is [appellant] opnieuw de toegang tot school ontzegd. De brief luidt onder meer:
‘Aanleiding voor het incident is een verzoek aan de leerkracht om inzage in de toetsen van uw dochter. Deze toetsen zitten in een mapje verzameld. U wilde dit mapje mee naar huis nemen om de resultaten te bestuderen.
De leerkracht heeft te kennen gegeven dat het in het kader van de integriteit van de toetsen, het niet is toegestaan om de toetsen mee te nemen, te kopiëren en te verspreiden. De toetsen zijn eigendom van de school. Het is wél toegestaan om de toets resultaten op locatie in te zien. Ter plekke heeft u de toetsen ook mogen inzien.
U nam geen genoegen met alleen inzage. Hierop bent u een discussie aan gegaan met het aanwezige personeel. Betrokkenen hebben uw houding en gedrag als zeer onplezierig en intimiderend ervaren. Dit heeft er toe geleid dat u bent verzocht om het schoolgebouw te verlaten. Slechts na herhaaldelijk aandringen van personeel, hebt u dit verzoek opgevolgd.
Dezelfde middag bent u wederom naar school gegaan. Daar bent u wederom een discussie aangegaan met de leerkracht en heeft u wederom geëist dat u de toetsen mee naar huis kon, nemen. Uw manier van communiceren is door de leerkracht als dusdanig dreigend ervaren, dat de directeur telefonisch is betrokken. [naam] heeft u daarop te woord gestaan en een toelichting gegeven op het verbod om de toetsen mee te nemen. Tijdens dat gesprek heeft u geschermd met toezeggingen van ondergetekende. Ik wil benadrukken dat dit contact nooit heeft plaatsgevonden. Na het verlaten van de school heeft het personeel geconstateerd dat u, ondanks het uitdrukkelijke verbod op kopie en meenemen, de toetsen toch heeft meegenomen. Daarmee maakt u zich feitelijk schuldig aan ontvreemding van middelen die de school toebehoren.
Op 4 februari bent u hierop door [naam] op aangesproken en heeft u dit vermoeden
bevestigd. Bij dat gesprek heeft u zich wederom intimiderend en respectloos richting
personeel opgesteld.
Gegeven bovenstaande omstandigheden besluiten wij tot een onmiddellijke ontzegging
van de toegang tot het terrein en de gebouwen van basisschool [basisschool] .
(..)
Uw houding en communicatie wordt door betrokkenen als, dwingend, intimiderend en bedreigend ervaren. In het recente verleden heeft u bovendien tot tweemaal toe al een langdurige ontzegging van de toegang gekregen vanuit de schooldirectie. Ook toen vanwege grensoverschrijdend verbaal én fysiek agressief gedrag.’
De ontzegging gold voor een periode van drie maanden en is meerdere keren verlengd.
3.9.
Bij beschikking van 10 mei 2019 heeft de rechtbank Limburg de ondertoezichtstelling ten aanzien van de kinderen verlengd tot 15 mei 2020. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen:
Dit neemt echter niet weg dat door verschillende hulpverleners wordt gezien dat de kinderen klem zitten hetgeen door de vader categorisch wordt ontkent zodat de nodige hulpverlening ook niet van de grond komt. Daarbij denkt de rechtbank met name aan het stoppen van de hulpverlening door [coaching bureau] die solo-mediation bij parallel ouderschap aanbood voor de ouders en kindercoaching voor [zoon van appellant] en [dochter van appellant] , zorgmatching door [Jeugd & Opvoedhulp] hetgeen door vader is afgewezen evenals dagbehandeling voor de kinderen van [Jeugd & Opvoedhulp] . Daarbij zet de vader dan wel eigen acties uit (de onderzoeken naar hoogbegaafdheid) die alles zouden kunnen verklaren.
3.10.
Bij e-mail van 1 november 2019 heeft [appellant] de directeur van de school meegedeeld dat hij een kopie van en inzage in het leerlingendossier van zijn kinderen wilde. De directeur heeft bij e-mail van dezelfde dag aan [appellant] meegedeeld dat de dossiers 11 november 2019 voor hem klaar lagen.
3.11.
Op 11 november 2019 heeft [appellant] tijdens de lesuren [zoon van appellant] naar de school gebracht. Daarbij is hij de school binnengelopen, op zoek naar de schooldirecteur. Toen hij uiteindelijk weer buiten was, heeft zich op het schoolplein een incident voorgedaan tussen [appellant] en de conciërge van de school. De conciërge heeft vervolgens op die dag aangifte tegen [appellant] gedaan van mishandeling. Ook [appellant] heeft die dag aangifte van mishandeling gedaan, tegen de conciërge.
3.12.
Bij brief van 13 november 2019 heeft [geïntimeerde] [appellant] de maatregel opgelegd dat hem voor onbepaalde tijd a) de toegang is ontzegd tot de school en hem, kort gezegd, b) een contactverbod is opgelegd; een en ander met dien verstande dat er na verloop van twaalf maanden een evaluatiemoment zal zijn. De brief van 13 november 2019 is afkomstig van de voorzitter van het college van bestuur van [geïntimeerde] . De brief luidt onder meer:
‘Binnen [geïntimeerde] hanteren wij het beleid dat incidenten die een impact hebben op de veiligheid en veiligheidsbeleving van leerlingen, medewerkers of ouders, gemeld moeten worden bij het bestuur. In dat kader zijn wij door de directie van basisschool [basisschool] op de hoogte gebracht van uw betrokkenheid bij een geweldsincident dat plaatsvond op maandag 11 november jl., omstreeks 9.45 uur.
U was in weerwil van de bij u bekende huisregels, ongeoorloofd aanwezig binnen de school. U bent daar door een medewerker van de school op aangesproken. U wenste het schoolgebouw niet te verlaten en bent op zoek gegaan naar de schooldirecteur. Pas nadat u de directeur had gevonden en met haar vervolgafspraken had gemaakt, heeft u het schoolgebouw verlaten. Een medewerker heeft u daarbij naar buiten begeleid.
Op het schoolplein bij het fietsenrek heeft u, zonder enige concrete aanleiding, fysiek geweld toegepast. Daarna heeft u het schoolplein per fiets verlaten. Bij dit incident heeft onze medewerker door uw toedoen letsel opgelopen. De school zag zich genoodzaakt de politie in te schakelen en van het voorval is aangifte gedaan wegens mishandeling. Deze aangifte ondersteunen wij volledig!
Dit incident heeft een grote impact op de veiligheid en veiligheidsbeleving binnen school. Bovendien is dit niet het eerste incident waar u bij betrokken bent. Er is eerder sprake van een terugkerend patroon van het niet willen opvolgen van aanwijzingen van personeel en het naleven van de school huisregels. De escalatie naar het daadwerkelijk toepassen van fysiek geweld met letsel tot gevolg, maakt dat wij vanuit onze bestuurlijke verantwoordelijkheid genoodzaakt zijn om nieuwe maatregelen te treffen.
Wij zien, naast aangifte, geen andere mogelijkheden om de veiligheid te garanderen, dan u voor langere tijd de toegang en het contact met schoolpersoneel te ontzeggen.
Gegeven bovenstaande omstandigheden en overwegingen, besluiten wij tot een
onmiddellijke ontzegging van de toegangtot het terrein en de gebouwen van basisschool [basisschool] , plus eventuele andere locaties waar schoolactiviteiten plaatsvinden. Deze ontzegging van de toegang leggen wij u op voor
onbepaalde tijd, waarbij deze maatregel na 12 maanden door directie én bestuur geëvalueerd zal worden. Op basis van deze evaluatie zal worden bepaald of u en wanneer u weer welkom bent op school.
Daarnaast
verbieden wij al het contact met schoolmedewerkers, behoudens de schooldirecteur. Slechts op schriftelijke aanvraag en na expliciete toestemming door de schooldirecteur, bent u welkom op school. De school zal zorgdragen dat uw informatierechten gewaarborgd blijven gedurende de periode van het toegangsverbod.
Het moge duidelijk zijn dat dit uitzonderlijke maatregelen zijn. U draagt hier echter zelf de volledige verantwoordelijkheid voor. In deze beslissing hebben wij afgewogen dat u bijzonder hardleers bent in uw houding en gedrag. Sinds 2016 is dit immers al de derde maal dat u een ontzegging tot de toegang is opgelegd. Iedere keer vanwege ontoelaatbaar, grensoverschrijdend gedrag in de vorm van verbale en fysieke intimidatie en agressie.’
3.13.
Het beleid van de school ten aanzien van ‘Handelswijze bij ongewenst (agressief) gedrag van ouders/verzorgers’ is neergelegd in een document van december 2019. In het document zijn voorbeelden van ongewenst gedrag vermeld en mogelijke maatregelen, zoals een schoolverbod voor ouders. Daarbij is vermeld:
‘Een schoolverbod houdt in dat de ouders niet zonder toestemming van de directie op het terrein van de school komen.
(…)
Nadere toelichting:
  • Het schoolverbod voor ouders is een ordemaatregel, die door de directeur wordt opgelegd, waarbij een van de ouders of beide ouders tijdelijk niet welkom is/zijn op onze school.
  • Het schoolverbod is altijd van beperkte tijdsduur.’

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] dat [geïntimeerde] wordt bevolen 'de maatregelen in te trekken', op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vordering om 'de ten processe bedoelde maatregelen in te trekken', op straffe van verbeurte van een dwangsom.
5.2.
Het hof neemt aan dat [appellant] met de ‘ten processe bedoelde maatregelen’ de maatregelen bedoelt die zijn vermeld in de brief van [geïntimeerde] van 13 november 2019.
Ook [geïntimeerde] is daarvan blijkens haar verweer uitgegaan. Het hof gaat verder ervan uit dat [appellant] aan zijn vordering in dit kort geding ten grondslag heeft willen leggen dat [geïntimeerde] door het nemen van maatregelen onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld. De verschillende aspecten die volgens [appellant] maken dat de maatregelen onrechtmatig jegens hem zijn, komen bij de verschillende grieven ter sprake.
Bevoegdheid bestuur
5.3.
Volgens [appellant] was niet [geïntimeerde] als stichting of haar bestuur bevoegd om de maatregelen jegens hem te nemen, maar de schooldirecteur. Daarop heeft grief I betrekking. [appellant] wijst in dit verband erop dat het nemen van dergelijke maatregelen niet behoort tot de taken en bevoegdheden van het bestuur volgens art. 8 lid 1 van de statuten van [geïntimeerde] , dat art. 29 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo) de schooldirecteur als bevoegde instantie aanwijst voor de huishoudelijke leiding en dat ook [geïntimeerde] in het schoolbeleid heeft vermeld dat de schooldirecteur een schoolverbod oplegt (zie hiervoor in 3.13).
5.4.
Het gaat in deze zaak om een besluit van een rechtspersoon dat volgens [appellant] in strijd met de wet of statuten is genomen. Een dergelijk besluit is volgens art. 2:14 lid 1 BW nietig. Voor zover het besluit kan worden bekrachtigd, is daarop niet art. 3:69 BW van toepassing, zoals [appellant] meent. Dat artikel betreft het ontbreken van een toereikende volmacht. In deze procedure is dit niet aan de orde.
5.5.
De basisschool [basisschool] is een bijzondere school in de zin van art. 1 Wpo.
[geïntimeerde] houdt de school in stand. Het bevoegd gezag van de school is [geïntimeerde] , zo volgt uit
art. 1 van de Wet op het primair onderwijs (Wpo):
‘In deze wet wordt verstaan onder:
bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen: voor wat betreft
(…)
een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 55’.
5.6.
Volgens art. 4c lid 1 Wpo draagt [geïntimeerde] zorg voor de veiligheid op school.
Dit betreft de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen (art. 4c lid 2 Wpo).
5.7.
Volgens art. 29 lid 1 Wpo zijn elke school 1 of 2 directeuren verbonden, bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat deze bepaling onderdeel is van een beschrijving van de functies binnen een school en dat het bevoegd gezag de schooldirecteur aanwijzingen kan geven (MvT, Kamerstukken II, 1976-1977, 14 428, nr. 4, p. 45-46, en MvA, Kamerstukken II, 1979-1980, 14 428, nr. 12, p. 34).
5.8.
Het bestuur van [geïntimeerde] is belast met het besturen van de stichting (art. 8 lid 1 van de statuten) en vertegenwoordigt [geïntimeerde] (art. 10 van de statuten).
5.9.
Het staat in elk geval in hoger beroep niet ter discussie dat het bestreden besluit is genomen door het bestuur van [geïntimeerde] , in samenspraak met de schooldirecteur, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen. Uit het vonnis van de voorzieningenrechter blijkt dat de schooldirecteur dit bij de mondelinge behandeling van het kort geding heeft bevestigd.
5.10.
Naar het voorlopig oordeel van het hof volgt uit art. 29 lid 1 Wpo niet dat alle maatregelen die op enigerlei wijze de huishoudelijke leiding van een school raken, tot het exclusieve domein van de schooldirecteur behoren, in die zin dat het bestuur niet bevoegd zou zijn dergelijke maatregelen te nemen. De maatregelen waarover het in deze procedure gaat, betreffen bovendien niet alleen de huishoudelijke leiding van de school. Het gaat niet alleen om een schoolverbod. De maatregelen houden in dat [appellant] de toegang tot de school én andere locaties waar schoolactiviteiten plaatsvinden, is ontzegd en dat contact met schoolmedewerkers is verboden. Daarmee raken de maatregelen ook de zorg voor de veiligheid van de leerlingen op school, zoals genoemd in art. 4c Wpo en de zorg voor de veiligheid van het personeel, die behoort tot de verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] als goed werkgever. De impact van het gedrag van [appellant] op de veiligheid heeft het bestuur in de brief van 13 november 2019 uitdrukkelijk vermeld. Verder geldt dat de statuten geen bepalingen bevatten die taken aan de schooldirecteur opdragen. In het licht hiervan is er geen reden om aan te nemen dat het bestuur volgens de wet of statuten niet bevoegd was om het besluit tot het nemen van de bestreden maatregelen te nemen.
5.11.
Het schoolbeleid waarnaar [appellant] verwijst, gaat voor zover hier van belang, alleen over het schoolverbod. Verder brengt de omstandigheid dat [geïntimeerde] het beleid heeft dat een schooldirecteur een schoolverbod oplegt, niet mee dat het bestuur onbevoegd is om dit te doen. Overigens dateert het schoolbeleid waarop [appellant] een beroep doet, van december 2019, dus van na het besluit tot het nemen van de bestreden maatregelen.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat grief I faalt.
Feitelijke grondslag
5.13.
Grief II betreft de toedracht van het incident op het schoolplein tussen [appellant] en de conciërge van de school. [appellant] ontkent dat hij een handgemeen is begonnen en meent dat [geïntimeerde] de beschuldigingen moet bewijzen die ten grondslag liggen aan de bestreden maatregelen. Bovendien vindt [appellant] dat de conciërge het handgemeen had kunnen voorkomen, door hem buiten op het schoolplein niet achterna te lopen.
5.14.
De grief gaat over de feitelijke grondslag van het besluit tot het nemen van de maatregelen. Anders dan [appellant] kennelijk aanneemt, ligt aan het besluit niet alleen het handgemeen met de conciërge ten grondslag. Uit het besluit blijkt dat ook de voorgeschiedenis en het optreden van [appellant] dat direct aan het handgemeen voorafging, bij het besluit in aanmerking zijn genomen.
5.15.
Het hof acht in dit verband het volgende van belang. [appellant] heeft een geschiedenis van trammelant op de school, eigenlijk vanaf het moment dat hij in [plaats] kwam wonen.
Vanaf april 2016 heeft hij schoolverboden gekregen. Uit de maatregelen die hij had gekregen, heeft [appellant] genoegzaam kunnen opmaken dat het binnenlopen onder schooltijd, met de bewering van een afspraak, ontoelaatbaar was en dat zijn gedrag en toon als fysiek en verbaal agressief, beledigend en bedreigend werd ervaren en voor [geïntimeerde] onaanvaardbaar was. [appellant] heeft verder niet weersproken dat zijn gedrag onderwerp is geweest van overleg tussen de school en de wijkagent. Desondanks is [appellant] ook 11 november 2019 tegen de schoolregels in weer de school onder schooltijd binnengelopen, opnieuw met de bewering van een afspraak met een personeelslid. Dat hij een afspraak had, heeft [geïntimeerde] ontkend, met verwijzing naar de e-mails van 1 november 2019 (zie hiervoor in 3.10). [appellant] heeft niets aangevoerd dat bevestigt dat hij daadwerkelijk voor dat moment een afspraak had met de schooldirecteur. [appellant] heeft een rondgang door de school gemaakt, kennelijk op zoek naar de schooldirecteur. Tijdens de rondgang door de school is de conciërge met [appellant] meegelopen. [appellant] heeft niet tegengesproken dat deze rondgang niets te maken had een afspraak om op dat moment dossiers op te halen, die voor hem waren klaargelegd. Hij heeft ook niet weersproken dat hij geen gevolg gaf aan verzoeken van de conciërge om te vertrekken en dat hij steeds riep dat de conciërge van hem moest afblijven, hoewel daarvoor geen reden was.
In wezen bevestigde [appellant] met zijn gedrag op 11 november 2019 wat [geïntimeerde] in de brief van 13 november 2019 vermeldt: ‘een terugkerend patroon van het niet willen opvolgen van aanwijzingen van personeel en het naleven van de school huisregels’. Uiteindelijk leidt de komst van [appellant] naar de school en zijn optreden daar tot het handgemeen op het schoolplein, waarbij de conciërge gewond is geraakt door toedoen van [appellant] . Ook dat is niet voldoende tegengesproken. De conciërge heeft aangifte gedaan tegen [appellant] van mishandeling. [appellant] heeft evenmin weersproken dat zijn optreden heeft geleid en leidt tot onrust bij leerlingen, personeel en ouders. Die onrust is begrijpelijk, gezien het optreden van [appellant] door de jaren heen. De juistheid van de feitelijke beschrijvingen van dit optreden in de brieven en e-mails, hiervoor geciteerd onder 3, heeft [appellant] niet of onvoldoende tegengesproken.
5.16.
Naar het oordeel van het hof blijkt voorshands uit het voorgaande dat het besluit van [geïntimeerde] voldoende feitelijke grondslag had. [geïntimeerde] heeft daarbij verder ook mogen betrekken dat het ontoelaatbare optreden van [appellant] uiteindelijk tot een handgemeen heeft geleid en daarbij tevens betekenis mogen toekennen aan de lezing van de conciërge over het handgemeen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] eerdere en recente ervaringen had met als agressief ervaren optreden van [appellant] en dat niet is gebleken dat zij aanleiding had om te veronderstellen dat de conciërge geweld tegen [appellant] zou gebruiken. Het is in dit opzicht niet van doorslaggevende betekenis of kan worden bewezen wie het handgemeen is begonnen. Of [appellant] het onverstandig vindt dat de conciërge met hem mee naar buiten is gelopen, is niet relevant. Mede gezien het gedrag van [appellant] kan de conciërge daarvan voorshands geen verwijt worden gemaakt.
5.17.
De conclusie is dat ook grief II faalt.
Proportionaliteit
5.18.
Met grief III betoogt [appellant] dat de bestreden maatregelen niet proportioneel zijn.
Ze zijn volgens hem niet beperkt in tijdsduur, zoals is vermeld in schoolbeleid, maar voor onbepaalde tijd. Bovendien bestrijdt [appellant] de lezing van de conciërge over het handgemeen en stelt hij dat [geïntimeerde] hem heeft willen uitschakelen en zijn kinderen heeft willen treffen.
5.19.
Het hof is voorshands van oordeel dat de maatregelen een passende reactie zijn op het ontoelaatbare gedrag van [appellant] in de school en jegens het schoolpersoneel.
De maatregelen hebben immers tot doel het ontoelaatbare gedrag van [appellant] in de toekomst te voorkomen door [appellant] de toegang te ontzeggen tot locaties waar schoolactiviteiten plaatsvinden en het contact met schoolpersoneel te verbieden. Hiermee wordt de veiligheid van leerlingen en personeel gewaarborgd, althans bevorderd. De ernst van het ontoelaatbare gedrag van [appellant] en de voortdurende herhaling daarvan rechtvaardigen de aard en de duur van de maatregelen. Hetgeen [appellant] hiertegen inbrengt, maakt dit niet anders. De maatregelen zijn ook niet onbegrensd in tijd. Zij worden immers na verloop van een jaar geëvalueerd.
Dit impliceert dat mede aan de hand van het gedrag van [appellant] wordt bezien of en in hoeverre de maatregelen worden gehandhaafd. In wezen is dit niet anders dan dat de maatregelen voor een jaar zouden zijn genomen, met de mogelijkheid van verlenging.
5.20.
Het voorgaande brengt mee dat grief III faalt.
Gevolgen voor de kinderen
5.21.
Met grief IV stelt [appellant] dat zijn kinderen psychische schade lijden als gevolg van de maatregelen.
5.22.
Het is denkbaar dat de maatregelen een zekere psychische weerslag hebben op de kinderen, hoewel [appellant] overigens niet aannemelijk maakt dat dit daadwerkelijk het geval is. Waar het echter om gaat, is dat de maatregelen een reactie zijn op het ontoelaatbare gedrag van [appellant] en de onrust die dit gedrag meebrengt voor de leerlingen, het personeel en de ouders. [appellant] behoort zichzelf rekenschap te geven van de impact die zijn gedrag heeft op anderen, zoals de leerlingen op school en hun leerkrachten en ouders, en daarmee ook op zijn eigen kinderen. Zijn kinderen maken immers deel uit van de schoolgemeenschap, waarin het gedrag van [appellant] tot onrust leidt. Dat wordt niet anders indien [appellant] meent dat hij goede redenen heeft voor zijn gedrag. Voor zover de kinderen psychische schade ondervinden,
kan dit niet als een gevolg van de maatregelen worden beschouwd, maar als een gevolg van het handelen van [appellant] zelf. Grief IV faalt dus.
Proceskosten
5.23.
Grief V betreft de proceskosten van de eerste aanleg. De grief treft geen doel, omdat de voorzieningenrechter [appellant] terecht in het ongelijk heeft gesteld en hem heeft veroordeeld in de proceskosten. Wat [appellant] aanvoert over het intrekken van zijn eis met betrekking tot het inloggen in het schoolsysteem, verandert hier niets aan.
5.24.
Ook in het hoger beroep is [appellant] in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem daarom veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt vast:
- griffierecht € 760,00
- salaris advocaat
€ 1.114,00(tarief II, 1 punt)
totaal € 1.874,00
5.25.
De nakosten stelt het hof vast overeenkomstig de bedragen die [geïntimeerde] heeft gevorderd, omdat deze lager zijn dan het vanaf 1 februari 2021 geldende liquidatietarief.
Slotsom
5.26.
De grieven falen. Het hof zal het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op:
- € 1.874,00 tot heden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
- € 157,00 aan nasalaris advocaat zonder betekening van dit arrest of € 239,00 vermeerderd met de explootkosten bij betekening van dit arrest,
6.3.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en G.J.S. Bouwens en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 februari 2021.
griffier rolraadsheer