ECLI:NL:GHSHE:2021:4346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
20-001529-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake diefstal en poging tot diefstal met schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 15 mei 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1993 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal en poging tot diefstal. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte schade heeft toegebracht aan het slachtoffer en heeft de schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de op te leggen straf zodanig bepaald dat deze recht doet aan de ernst van de feiten, maar ook de mogelijkheid biedt voor rehabilitatie van de verdachte.

De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht. De verdachte is tevens veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij. Het hof heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij bevestigd voor het overige.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001529-19
Uitspraak : 15 september 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 mei 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-705049-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • feit 1: “Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”;
  • feit 2: “Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel (20 dagen vervangende hechtenis). De verdachte is tevens veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft:
  • geen verweer gevoerd met betrekking tot de bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten door de politierechter;
  • zich met betrekking tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] gerefereerd aan het oordeel van het hof;
  • met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat - indien het hof meent dat een onvoorwaardelijk gevangenisstraf op zijn plaats is - in zwaarwegende zin rekening zal worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en dat zal worden volstaan met een dusdanige gevangenisstraf dat de verdachte zijn leven buiten de gevangenis binnen afzienbare tijd weer kan hervatten.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betref de opgelegde straf en de beslissing omtrent de schadevergoedingsmaatregel. Tevens zal het hof de wetsartikelen opnieuw opnemen.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat het hier gaat om twee brutale bedrijfsinbraken bij dezelfde horecagelegenheid, waarbij het de eerste keer weliswaar bij een poging tot diefstal is gebleven, en de mate waarin door de bewezenverklaarde feiten schade is toegebracht aan de benadeelde.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 juni 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van feiten als de onderhavige;
  • de inhoud van het de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, Advies- & Toezichtunit 9 Zuid-West, d.d. 2 juli 2020, opgemaakt door mevrouw [reclasseringswerker] , reclasseringswerker;
  • de inhoud van een door verdachte zelf geschreven (ongedateerde) brief, door de raadsman overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep, waaruit onder meer blijkt dat hij woonachtig is in België, een nieuwe partner heeft, onlangs vader is geworden van een kind en kennelijk werkzaam is als zelfstandig ondernemer;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken
Op grond daarvan en mede gelet op het bepaalde bij artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en in het bijzonder nog op de omstandigheid dat het hof bij het gelijktijdig gewezen arrest in de strafzaak tegen verdachte met parketnummer 20-002312-20 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur oplegt, kan naar het oordeel van het hof thans worden volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde] is toegebracht tot een bedrag van € 1.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 500,00 vanaf 22 augustus 2018 en over een bedrag van € 500,00 vanaf
17 september 2018, telkens tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat
gijzelingvoor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata, telkens tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade over een bedrag van € 500,00 op 22 augustus 2018 en over een bedrag van € 500,00 op 17 september 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, waaronder begrepen de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. N.I.B.M. Buljevic en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 15 september 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Buljevic en mr. drs. Van de Schepop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.