ECLI:NL:GHSHE:2021:4341

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
17 maart 2022
Zaaknummer
20-002917-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake poging tot zware mishandeling en andere geweldsdelicten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 17 september 2019 was veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, opzettelijke beschadiging van goederen en mishandeling. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt bevestigd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de mishandeling en ontslag van rechtsvervolging op basis van putatief noodweer. Het hof heeft het beroep op noodweer afgewezen en zich verenigd met de gronden van het vonnis van de rechtbank, maar heeft de opgelegde straf herzien. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente werk in de horeca en zijn bereidheid tot hulpverlening. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan negenentwintig dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Bij de beslissing zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de reclassering en deelname aan diagnostiek bij een zorgverlener. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de sancties.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002917-19
Uitspraak : 23 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 17 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-091402-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling (feit 1 primair), opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd (feit 2) en mishandeling (feit 3) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Aan voornoemde gevangenisstraf zijn bijzondere voorwaarden verbonden.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Voorts heeft de verdediging bepleit dat de verdachte van hetgeen onder 1 aan hem ten laste is gelegd, zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een beroep op (putatief) noodweer(exces). Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen.
Verweren van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde en dat de verdachte ten aanzien van hetgeen onder 1 ten laste is gelegd zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt.
Het hof sluit zich betreffende de gevoerde verweren aan bij hetgeen de rechtbank dienaangaande heeft overwogen en beslist. Het hof neemt de overwegingen en beslissingen betreffende het onder 1 en onder 3 tenlastegelegde derhalve over en maakt die tot de zijne.
Op te leggen sancties
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, subsidiair dat – naast voornoemde sancties – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één dag zal worden opgelegd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte in april 2021 is begonnen met een nieuwe baan in de horeca. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal als gevolg hebben dat zijn arbeidsovereenkomst niet zal (kunnen) worden verlengd waardoor hij zijn baan zal verliezen. De verdachte staat open voor begeleiding en heeft daartoe reeds een intakegesprek en een aantal vervolggesprekken gevoerd. Bovendien is sinds de datum van het tenlastegelegde de nodige tijd verstreken en is de verdachte daarna niet met politie en justitie in aanraking gekomen, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sancties heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 27 januari 2018 te Budel schuldig gemaakt aan twee geweldsdelicten en beschadiging van een hek en personenauto’s. Naar aanleiding van een conflict over de reparatiekosten van verdachtes auto heeft de verdachte eerst garagehouder [benadeelde] mishandeld door hem in het gezicht te slaan. Toen de politie werd gebeld, wilde de verdachte het terrein van de garagehouder verlaten en is hij opzettelijk met zijn personenauto dwars door het metalen toegangshek van het bedrijfsperceel gereden waarachter [vrouw benadeelde] – de vrouw van [benadeelde] – zich op dat moment bevond. Bovendien raakten het toegangshek en twee personenauto’s hierbij beschadigd. Door aldus te handelen heeft de verdachte zich niet alleen schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [vrouw benadeelde] , maar ook aan beschadiging van een drietal goederen. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Het op [vrouw benadeelde] en [benadeelde] uitgeoefende geweld moet een grote indruk op hen hebben gemaakt. Zulks blijkt ook uit de verklaringen die zij bij de politie en de rechter-commissaris hebben afgelegd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 mei 2021. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen in 2003 weliswaar eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten, maar gelet op de ouderdom van dat feit houdt het hof hier ten nadele van de verdachte geen rekening mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsrapport d.d. 1 augustus 2019. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte de oorzaak van problemen buiten zichzelf legt en dat sprake lijkt te zijn van inadequate copingvaardigheden. De verdachte heeft positieve toekomstdoelen, maar het lukt hem niet om deze structureel toe te passen. Als hij met probleemsituaties te maken krijgt, lukt het hem niet altijd om gedachtes te ordenen, hetgeen ook kan resulteren in oncontroleerbare woede. Voorts blijkt uit het rapport dat de verdachte het bovenstaande bij zichzelf herkent en dat hij om die reden ook contact heeft gelegd met hulpverlening.
Naar het oordeel van het hof dient – gelet op de bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegd – bij de bepaling van de op te leggen sancties rekening te worden gehouden met het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, zodat niet kan worden volstaan met het louter opleggen van een taakstraf (in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf). Gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte – zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen – acht het hof het thans evenwel niet aangewezen dat de verdachte voor een langere periode gedetineerd zal raken. Hierbij heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zeer wel mogelijk negatieve gevolgen zal hebben voor het werk van de verdachte. Bovendien heeft de verdachte reeds op eigen initiatief de nodige stappen gezet om hulp/begeleiding te krijgen. Het hof acht het van belang dat de verdachte ook ondersteuning/begeleiding krijgt.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, in combinatie met een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zullen de hierna te noemen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Ofschoon de verdachte reeds zelf contact heeft gelegd en gehad met hulpverlening, acht het hof het – mede gelet op de inhoud van voornoemd reclasseringsrapport – daarnaast wenselijk dat de verdachte (ook) in een (meer) gedwongen kader de nodige ondersteuning/begeleiding krijgt.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
29 (negenentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat de verdachte zich (uiterlijk) binnen drie dagen nadat dit arrest onherroepelijk is geworden meldt bij de Reclassering Nederland, Polluxstraat 114-116, 5631 ES te Eindhoven, telefoonnummer 088-8041504, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
- dat de verdachte meewerkt aan een intake voor diagnostiek bij de GGzE of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Indien hieruit een behandeling voortvloeit, werkt de verdachte daaraan mee gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 23 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stapert is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.