Uitspraak
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
[verdachte] ,
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het niet voldoen aan de eisen van beroepsvervoer zoals vastgelegd in de Wet wegvervoer goederen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf, en stelde dat de verdachte een taakstraf van 40 uur moest krijgen, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake was van beroepsvervoer, omdat de herkomst van de vervoerde goederen niet zuiver was en de verdachte geen betaling had ontvangen voor het transport. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de bijrijdersstoel zat en dat zijn broer de goederen vervoerde op verzoek van de verdachte. De verdachte had verklaard dat niemand goederen voor niets vervoert, wat het hof deed concluderen dat er wel degelijk sprake was van beroepsvervoer.
Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, omdat het onvoldoende onderbouwd was en de verdachte zich op hetzelfde moment schuldig kon maken aan zowel overtredingen van het Wetboek van Strafrecht als de Wet wegvervoer goederen. De beslissing van het hof was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, en het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep.