ECLI:NL:GHSHE:2021:4328

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2021
Publicatiedatum
24 februari 2022
Zaaknummer
20-003659-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake beroepsvervoer goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 21 november 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor het niet voldoen aan de eisen van beroepsvervoer zoals vastgelegd in de Wet wegvervoer goederen. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis, met uitzondering van de opgelegde straf, en stelde dat de verdachte een taakstraf van 40 uur moest krijgen, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat er geen sprake was van beroepsvervoer, omdat de herkomst van de vervoerde goederen niet zuiver was en de verdachte geen betaling had ontvangen voor het transport. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de bijrijdersstoel zat en dat zijn broer de goederen vervoerde op verzoek van de verdachte. De verdachte had verklaard dat niemand goederen voor niets vervoert, wat het hof deed concluderen dat er wel degelijk sprake was van beroepsvervoer.

Het hof heeft het verweer van de raadsman verworpen, omdat het onvoldoende onderbouwd was en de verdachte zich op hetzelfde moment schuldig kon maken aan zowel overtredingen van het Wetboek van Strafrecht als de Wet wegvervoer goederen. De beslissing van het hof was gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten, en het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003659-19
Uitspraak : 28 juli 2021
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 21 november 2019, in de strafzaak met parketnummer
01-199363-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf. Gevorderd is dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde telkens zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens verdachte is betoogd dat verdachte integraal van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop het berust.
In hoger beroep is namens de verdachte betoogd dat naar uiterlijke verschijningsvorm geen sprake was van beroepsvervoer in de zin van de Wet wegvervoer goederen. Gesteld is dat sprake was van vervoer van goederen waarvan de herkomst waarschijnlijk niet zuiver was, terwijl verdachte de herkomst van de goederen heeft willen verdoezelen. Vervoer van dergelijke goederen betreft geen beroepsvervoer. Voorts geldt dat niet is gebleken dat verdachte een derde heeft betaald om het betreffende transport te verrichten. Ook dit brengt met zich dat geen sprake was van beroepsvervoer in de zin van de Wet wegvervoer goederen en verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan het verweer van de raadsman voorbij dient te worden gegaan omdat het verweer feitelijke grondslag mist en omdat verdachte op één moment meerdere wetsbepalingen kan overtreden. Daarnaast is gesteld dat uit het dossier voldoende blijkt dat sprake was van vervoer tegen betaling nu verdachte heeft verklaard dat niemand voor niets goederen vervoert.
Het hof stelt vast dat artikel 1.1. van de Wet wegvervoer goederen beroepsvervoer definieert als ‘vervoer van goederen met een of meer vrachtauto's dat tegen vergoeding van een of meer derden wordt verricht, niet zijnde eigen vervoer’
.
Uit het dossier volgt dat verdachte ten tijde van de staande houding op de bijrijdersstoel zat en dat zijn broer op verzoek van de verdachte de goederen in de vrachtauto vervoerde. Verdachte heeft verklaard dat de goederen die werden vervoerd niet van hem of zijn broer waren. Op de vraag of hij betaald kreeg voor dit transport heeft verdachte verklaard: “Dat doet toch niemand voor niets”. Het hof leidt uit deze verklaringen af dat de verdachte het transport verrichte voor een derde en bovendien is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte genoegzaam volgt dat het transport tegen betaling plaatsvond. Het voorgaande brengt met zich dat sprake was van beroepsvervoer als bedoeld in de Wet wegvervoer goederen.
Het door de raadsman geschetste (mogelijke) alternatieve scenario, inhoudende dat geen sprake was van beroepsvervoer maar van vervoer van gestolen goederen waarvan verdachte de herkomst wilde verdoezelen, acht het hof onvoldoende onderbouwd zodat de feitelijke grondslag voor dit scenario in het dossier ontbreekt. Bovendien geldt dat, indien het door de raadsman geschetste alternatieve scenario wel aannemelijk zou zijn geworden, dit niet met zich brengt dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Wet wegvervoer goederen. Een verdachte kan zich immers op hetzelfde moment schuldig maken aan zowel overtreding van het Wetboek van Strafrecht als aan overtreding van de Wet wegvervoer goederen. Het verweer van de raadsman faalt op alle onderdelen.
Ten slotte is het hof van oordeel dat in plaats van de door de economische politierechter genoemde artikelen de hierna genoemde wettelijke voorschriften aangehaald dienen te worden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 2.5 en 2.11 Wet wegvervoer goederen, en artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1072/2009, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. D.A.E.M. Hulskes, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. O.M.J.J. van de Loo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 28 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K.J. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.