In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, dat op 22 mei 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank heeft gevorderd, en van de verdediging, die een straftoemetingsverweer heeft gevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in zowel eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. De verdachte had in de periode van 1 januari 2014 tot en met 23 januari 2014 in Venlo een grote hoeveelheid amfetamine opzettelijk aanwezig gehad en op 2 juni 2014 heeft hij samen met anderen ongeveer 5 kilogram amfetamine buiten Nederland gebracht. Het hof heeft de opgelegde straf van 42 maanden gevangenisstraf, zoals door de rechtbank was opgelegd, vernietigd en in plaats daarvan een gevangenisstraf van 34 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd in voorarrest niet passend zou zijn. De beslissing is gegrond op de artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.