ECLI:NL:GHSHE:2021:4322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
20-002395-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant inzake meerdere diefstallen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 4 november 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1970, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, met name voor zover het zich richtte tegen vrijspraken van de politierechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van meerdere goederen, waaronder laptops en een geldbedrag, en heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen voor de geleden materiële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.332,30 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 380,00, beide vermeerderd met wettelijke rente. De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002395-20
Uitspraak : 12 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 4 november 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-254884-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte:
  • vrijgesproken van het onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde;
  • veroordeeld voor de telkens onder 3, 4, 5 en 7 tenlastegelegde diefstal tot een gevangenisstraf van 4 maanden.
Voorts heeft de politierechter beslist op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 8 maanden;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 1.325,-- met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de feiten 5 en 7 en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] .
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van de onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde feiten. Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te [plaats] in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond aan de [plaats] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond, een laptop (HP), laptoptas en/of een (in die tas aanwezige) ASN Digipas, in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde(n), te weten aan [benadeelde 3] en/of [bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 3 augustus 2020 te [plaats] een laptop (Apple MacBook Pro 13), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te [plaats] een laptop (Dell), in elk geval enig goed, die/dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 4] en/of [bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op of omstreeks 7 oktober 2020 te [plaats] een geldbedrag van ongeveer 400 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet genoegzaam kunnen vaststellen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 60-61 van het politiedossier volgt dat op de camerabeelden niet is te zien of de persoon, die later door verbalisant [verbalisant 1] is herkend als de verdachte, de woning van aangeefster [benadeelde 3] is binnengegaan. Daarnaast verklaart [benadeelde 3] dat haar buurvrouw ten tijde van de diefstal een onbekende persoon uit de woning van [benadeelde 3] heeft zien komen die door die buurvrouw werd omschreven als een man ‘
van Poolse afkomst’. Gelet op de uiterlijke kenmerken van de verdachte, is er minst genomen redelijke twijfel of met die omschrijving de verdachte kan zijn bedoeld.
Alles overziende komt het hof tot de slotsom dat de verdachte van het tenlastegelegde onder 3 dient te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
4.
hij op 3 augustus 2020 te [plaats] een laptop (Apple MacBook Pro 13), die toebehoorde aan [benadeelde 1] en/of [bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 5 augustus 2020 te [plaats] een laptop (Dell), die toebehoorde aan [bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op 7 oktober 2020 te [plaats] een geldbedrag van ongeveer 400 euro, dat toebehoorde aan [benadeelde 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft vrijspraak van feit 4 bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het proces-verbaal van bevindingen op p. 5-6 van het politiedossier blijkt dat verbalisant [verbalisant 1] bezig was met een opdracht om te bekijken of de verdachte kon worden gelinkt aan een aantal insluipingen. De herkenning van de verdachte op camerabeelden als pleger van het tenlastegelegde onder 4 door [verbalisant 1] dient dan ook als bevooroordeeld te worden aangemerkt en daarmee als onbetrouwbaar, zo begrijpt het hof de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier volgt dat op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de camerabeelden bekeek van het onder 4 tenlastegelegde, de verdachte reeds in beeld was bij de politie, meer in het bijzonder bij verbalisant [verbalisant 1] , in verband met meerdere insluipingen en dat de verdachte ook al verschillende keren was herkend als (mogelijke) dader van die insluipingen. Dit gegeven maakt echter nog niet dat de herkenning door verbalisant [verbalisant 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt. Bovendien volgt uit het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen op p. 33 van het politiedossier dat de persoon op de desbetreffende camerabeelden dezelfde is als degene die in hetzelfde pand een diefstal heeft gepleegd op 5 augustus 2020 (zie feit 5, voor welk feit de verdediging zich overigens heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof), welke laatstbedoelde persoon door meerdere verbalisanten is herkend als de verdachte. Het hof concludeert dan ook dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder 4.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Gelet op deze oriëntatiepunten en de omstandigheid dat elk van de feiten als een insluiping in een bedrijfspand dient te worden gekwalificeerd, is het hof van oordeel dat per insluiping niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 1 maand met zich brengt. Het hof heeft daarbij ook rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het strafblad van de verdachte naar voren komt dat hij zich vele malen eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten. Kennelijk is de verdachte hardleers. Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden.
De benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 4)

Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.850,41, bestaande uit materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 4 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.332,30, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof berekent dit bedrag van € 1.332,30 aldus: € 1.665,37 (aanschafprijs exclusief BTW) minus
€ 333,07 (afschrijving 20 %).
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige dient de vordering van de benadeelde partij te worden afgewezen.

Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.332,30. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
De benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 7)

Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 880,00, bestaande uit materiële schade (€ 380,00) en immateriële schade (€ 500,00). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen ter zake de materiële schade tot een bedrag van € 380,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder 7 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 380,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is, met een beslissing omtrent de kosten als hierna zal worden vermeld.
Het hof is van oordeel dat voor het overige de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 380,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4, 5 en 7 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.332,30 (duizend driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.332,30 (duizend driehonderdtweeëndertig euro en dertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 23 (drieëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 3 augustus 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 380,00 (driehonderdtachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 380,00 (driehonderdtachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 oktober 2020.
Aldus gewezen door:
mr. G.J. Schiffers, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Nieuwendijk, griffier,
en op 12 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Schiffers is buiten staat dit arrest te ondertekenen.