ECLI:NL:GHSHE:2021:4311

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 juli 2021
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
20-003583-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Geneesmiddelenwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 6 november 2017 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA en het overtreden van voorschriften van de Geneesmiddelenwet. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor feit 2.

Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte en medeverdachten. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken en verwerken van MDMA, maar niet aan het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA op 2 november 2016. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en komt tot de conclusie dat de eerder opgelegde straf van 18 maanden niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 16 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure.

De uitspraak benadrukt de ernst van het handelen van de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2021.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003583-17
Uitspraak : 22 juli 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, van 6 november 2017, in de strafzaak met parketnummer 01-993200-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod (feit 1) en het overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan (feit 2), veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 (waaronder ook het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA op 2 november 2016) en onder feit 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte ter zake van deze feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van hetgeen onder feit 1 aan de verdachte ten laste is gelegd en heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Voorts heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de strafoplegging, en met verbetering en aanvulling van de bewijsvoering ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1. Omwille van de leesbaarheid worden de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 1 geheel vervangen en hieronder opgenomen.
Bewijsmiddelen feit 1 [1]
Op 18 september 2016 is door TNT Express Nederland BV bij de douane in Arnhem aangifte gedaan van een zending met nummer GD421123045. Deze zending betrof een
tabletteermachine van ruim 300 kg die vanuit China was verzonden. De geadresseerde was
[medeverdachte 3] . [2] Er is ook op haar naam een afspraak gemaakt voor het ophalen van de
tabletteermachine op 30 september 2016 via telefoonnummer [telefoonnummer 1] . De duty’s voor de invoer van de tabletteermachine à € 592,08 bleken op 29 september 2016 te zijn
betaald via rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van [medeverdachte 4] . [3]
Tijdens de observatie bij TNT op 30 september 2016 werd door verbalisanten een
bedrijfsauto gezien voorzien van het kenteken [kenteken] met daarin twee personen. Op de
zijkant van de auto stond Bo-Rent. In de auto zaten [medeverdachte 3] , een passagier en een
onbekende man als bestuurder. Omstreeks 20.15 uur stopte de auto ter hoogte van de
[adres 3] . De onbekende man plaatste de pallet samen met twee andere
onbekende mannen in een bergíng van een flat aan de [adres 3] . [4]
Volgens de RDW staat het kenteken [kenteken] op naam van Bo-Rent autoverhuur te Hoorn. [5] Dit voertuig was samen met een palletwagen op 30 september 2016 tot 1 oktober verhuurd aan [medeverdachte 1] . [6]
Op 2 november 2016 werd in de berging behorende bij de woning aan de [adres 3] van [medeverdachte 2] een tabletteermachine aangetroffen. In de berging was een extra wand aangebracht met hierin een niet afgesloten deur. In de ruimte achter de extra wand werd een tabletteermachine aangetroffen. Deze ruimte was rondom, inclusief het plafond, geïsoleerd met glaswol. In deze ruimte werden eveneens een hoeveelheid stempeltjes, wit en gekleurd poeder, pillen en enkele onderdelen van de tabletteermachine aangetroffen. Het in de ruimte aanwezige werkblad en de tabletteermachine waren bedekt/bevuild met een oranje poeder. [7]
Zowel in de voorruimte als bij de werkbank in de achterruimte werden latex handschoenen
aangetroffen. Verder werden aangetroffen een zak met 1 kg bruine kristallen, een zak met 1 kg oranje pillen en een zak met 106 gram oranje poeder. Door het NFI werden de 3 ingestuurde monsters voorzien van de SIN AADL9816NL (monster uit 1 kg bruine kristallen), AADL9817NL (monster uit 1 kg oranje pillen) en AADL9818NL (monster uit 106 gr oranje poeder) onderzocht. In het rapport van het NFI d.d. 30 november 2016 staat dat alle monsters MDMA bevatten. [8]
De aangetroffen tabletteermachine betrof een Chinese rondloper met 5 stempelstations. Op
het turret (het centrale ronddraaiende deel van de tabletteermachine dat de stempels en
matrijzen bevat) van de tabletteermachine waren restanten oranje poeder aanwezig. Dit
poeder werd bemonsterd en voorzien van SIN AAIQ3725NL. Het is bekend dat een
dergelijke tabletteermachine een maximale productiecapaciteit heeft van circa 9.000 tot
9.500 tabletten per uur. Op de in de aangetroffen dozen stempels stond o.a. het logo
"Turbo''. Deze stempels bevatten restanten oranje poeder. Tevens werd een monster genomen van de aangetroffen maatbeker met circa 0,440 kg MDMA (p. 93/ SIN AAIQ3509NL). De uitslag van het onderzoek door het NFI was dat het monster MDMA bevat. Een monster wit poeder uit een kartonnen doos met circa 20 kg wit poeder (p. 93/ SINAAIQ3510NL) bevat microcellulose en een monster bruin poeder, een “veegmonster van de tabletteermachine”(SIN AAIQ3725NL) bevat MDMA, zetmeel en microcellulose. Dit wijst er op dat in de berging tabletteerpoeders (microcellulose en zetmeel) zijn vermengd met MDMA en dat dit mengsel met behulp van de tabletteermachine is omgezet in oranje MDMA tabletten met het logo "Turbo. [9]
In de voorruimte lagen 3 handschoenen op de grond (SIN AAHP6971NL en AAHZ3947NL). Twee latex handschoenen werden aangetroffen op een blauwe vuilniszak (SIN AAFP3800NL en AAHP6964NL) in de achterruimte. De aangetroffen DNA-sporen op de handschoenen zijn onderzocht door het NFI. Uit het rapport van het NFI blijkt dat het DNA-profiel van het aangetroffen celmateriaal met een matchkans kleiner dan één op één miljard overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .
In de monsters van de drie latex handschoenen die werden aangetroffen achter de weegschaal op de werkbank (SIN AAHP6963NL en AAFP3797NL) werd een onvolledig DNA-profiel aangetroffen van verdachte [verdachte] . Van twee handschoenen aangetroffen bij de blender op de werkbank zijn de DNA-sporen (SIN AAHP6972NL, AAFP3795NL links en AAFP3796NL rechts) onderzocht. Daarin werd een mengprofiel aangetroffen waarvan een afgeleid DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] . [10]
Tijdens de doorzoeking in de kamer van medeverdachte [medeverdachte 1] op het adres [adres 2] werd een bankpas aangetroffen ten name van [medeverdachte 4] en rekeningnummer [rekeningnummer 1] . [11]
Onder medeverdachte [medeverdachte 1] werden 5 mobiele telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Onder medeverdachte [medeverdachte 2] werd 1 mobiele telefoon aangetroffen en in
beslag genomen. In deze mobiele telefoon werden WhatsApp-berichten aangetroffen waaruit op te maken viel dat [medeverdachte 2] al 4 weken ondergedoken zat vanwege de politie. Deze berichten dateren van 3 december 2016. Verder bleek dat in de contactenlijst
de naam [medeverdachte 1] met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] en de naam [medeverdachte 1] met het
telefoonnummer [telefoonnummer 3] voorkwam. Tevens werden de historische printgegevens van
[medeverdachte 2] opgevraagd. Hieruit bleek dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onderling telefonisch contact met elkaar hadden. [12]
Dat er een relatie tussen [medeverdachte 1] en verdachte was blijkt uit de bescheiden die in de woning van [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, namelijk een agenda met daarin het adres geschreven van ene [verdachte] : [adres 1] , [telefoonnummer 4] en een los A-4 papier met daarop met pen geschreven:
Mijn adres: [adres 1]Uit onderzoek is gebleken dat dit het adres is waar verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum en geboorteplaats] , staat ingeschreven. [13]
Nadere bewijsoverweging
In hoger beroep is van de zijde van de verdachte ten aanzien van feit 1 - kort samengevat - aangevoerd dat het enkele aantreffen van handschoenen met daarop DNA van de verdachte in de bewuste berging, onvoldoende is voor het bewijs van zowel het opzettelijk bereiden, verwerken, bewerken en vervaardigen van MDMA in de periode van 30 september 2016 tot en met 2 november 2016 als voor het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA op 2 november 2016.
Het hof overweegt als volgt.
Vaststaat dat in de berging behorende bij de woning aan de [adres 3] een extra wand was aangebracht, waarachter zich een tabletteermachine bevond. Tevens staat vast dat de tabletteermachine is gebruikt, waarbij MDMA is bewerkt en/of verwerkt. In de ruimte voor en in de ruimte achter deze wand, werden (latex) handschoenen aangetroffen. De verdachte heeft erkend dat hij in de ten laste gelegde periode bedoelde handschoenen in de berging heeft gedragen. Opvallend is dat de handschoenen onder meer achter een weegschaal op een werkbank en achter een blender zijn aangetroffen, hetgeen er op duidt dat de drager van deze handschoenen zich bezig heeft gehouden met - eenvoudig gezegd - het productieproces van XTC-pillen.
Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat het de verdachte is geweest die zich in de betreffende berging bezig heeft gehouden met het bewerken en/of verwerken van MDMA. De andersluidende verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij in de berging aanwezig is geweest om een wiethok te bouwen bij welke werkzaamheden hij bedoelde handschoenen heeft gedragen, is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft zijn verklaring op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl deze verklaring voorts niet verifieerbaar is gebleken.
Het verweer wordt verworpen.
Het hof acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 30 september 2016 tot en met 2 november 2016 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk bewerken en/of verwerken van een hoeveelheid MDMA. Anders dan de advocaat-generaal, maar met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 2 november 2016 in de berging is geweest en op die dag 2,5 kg MDMA aanwezig heeft gehad.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken en/of verwerken van MDMA. Het is algemeen bekend dat harddrugs schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Daarnaast had de verdachte grote hoeveelheden van verschillende geneesmiddelen in voorraad waarvoor geen handelsvergunning gold. Gelet op de grote hoeveelheden en de verschillende soorten geneesmiddelen die de verdachte in voorraad had kan het, naar het oordeel van het hof, niet anders zijn dan dat deze bestemd waren voor de handel in die geneesmiddelen. Het ongecontroleerd in voorraad hebben van geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning geldt, vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid. Het gebruik van dergelijke geneesmiddelen kan immers verregaande en fatale gevolgen hebben.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 mei 2021, waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld, te weten door de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 8 mei 2014, waarbij een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren is opgelegd. Uit het dossier [14] volgt dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij in het kader van het penitentiaire programma van voormelde opgelegde straf op vrije voeten was. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op vorenstaande alsmede gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De omstandigheid dat de verdachte als gevolg daarvan zijn baan zal verliezen, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof is – anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat de door rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Redelijke termijn
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende.
De rechtbank heeft op 6 november 2017 vonnis gewezen. Hiertegen is op 15 november 2017 hoger beroep ingesteld namens de verdachte. Het hof wijst heden op 22 juli 2021 arrest. Hieruit volgt dat de behandeling in hoger beroep niet wordt afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van 1 jaar en ruim 8 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van na te melden straf.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het voorgaande, voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 22 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van der Meijde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt verwezen naar paginanummers van het Einddossier van de Dienst Landelijke recherche, Team Generieke Opsporing 16 (DLR), met proces-verbaalnummer LERCF16006-236, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1-329).
2.Relaas van bevinding van de Belastingdienst, p. 1 t/m 11.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 13-14.
4.Proces-verbaal observeren (door chef en observanten) vrijdag 30 september 2016, p. 26 t/m 29.
5.Informatie RDW, p. 35.
6.Proces-verbaal bevindingen BO-Rent, p. 39.
7.Proces-verbaal betreden berging, [adres 3] , ter inbeslagneming, p. 49-60.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 62 t/m 72. Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 83 t/m 87 en het Rapport NFI identificatie van veelvoorkomende drugs d.d. 30 november 2016. p. 89 t/m 90.
9.Proces-verbaal LFO, pv technisch onderzoek tabletteerplaats Arnhem, p. 92 t/m 117.
10.Proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging, p. 119 t/m 122.
11.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 211 t/m 214, en Proces-verbaal van bevindingen p. 222.
12.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoons, p. 154 t/m 157, en het proces-verbaal van bevindingen, p. 159 t/m 167.
13.Proces-verbaal bevindingen relatie tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] , p. 215 t/m 220.
14.Het advies van de reclassering aan de opdrachtgever toezicht tot terugplaatsing in inrichting d.d. 13 januari 2017.