AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en Geneesmiddelenwet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 6 november 2017 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Geneesmiddelenwet. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA en het overtreden van voorschriften van de Geneesmiddelenwet. Zowel de verdachte als de officier van justitie hebben hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor feit 2.
Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de bewijsvoering en de verklaringen van de verdachte en medeverdachten. Het hof oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken en verwerken van MDMA, maar niet aan het opzettelijk aanwezig hebben van 2,5 kg MDMA op 2 november 2016. Het hof heeft de strafmaat heroverwogen en komt tot de conclusie dat de eerder opgelegde straf van 18 maanden niet in verhouding staat tot de ernst van de feiten, vooral gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 16 maanden, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak benadrukt de ernst van het handelen van de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van harddrugs, wat schadelijk is voor de volksgezondheid. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2021.
Voetnoten
1.Hierna wordt verwezen naar paginanummers van het Einddossier van de Dienst Landelijke recherche, Team Generieke Opsporing 16 (DLR), met proces-verbaalnummer LERCF16006-236, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften (doorgenummerde pagina’s 1-329).
2.Relaas van bevinding van de Belastingdienst, p. 1 t/m 11.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 13-14.
4.Proces-verbaal observeren (door chef en observanten) vrijdag 30 september 2016, p. 26 t/m 29.
5.Informatie RDW, p. 35.
6.Proces-verbaal bevindingen BO-Rent, p. 39.
7.Proces-verbaal betreden berging, [adres 3] , ter inbeslagneming, p. 49-60.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 62 t/m 72. Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 83 t/m 87 en het Rapport NFI identificatie van veelvoorkomende drugs d.d. 30 november 2016. p. 89 t/m 90.
9.Proces-verbaal LFO, pv technisch onderzoek tabletteerplaats Arnhem, p. 92 t/m 117.
10.Proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging, p. 119 t/m 122.
11.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 211 t/m 214, en Proces-verbaal van bevindingen p. 222.
12.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek telefoons, p. 154 t/m 157, en het proces-verbaal van bevindingen, p. 159 t/m 167.
13.Proces-verbaal bevindingen relatie tussen de verdachten [medeverdachte 1] en [verdachte] , p. 215 t/m 220.
14.Het advies van de reclassering aan de opdrachtgever toezicht tot terugplaatsing in inrichting d.d. 13 januari 2017.