In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, dat op 7 februari 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1987, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor een woninginbraak en diefstal. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het medeplegen van de inbraak, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Het hof achtte bewezen dat de verdachte op 5 augustus 2018 samen met een ander een hoeveelheid hennep had weggenomen uit de woning van de aangeefster, waarbij hij zich toegang had verschaft door middel van braak. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.